Hieronder de voorbereide tekst van mijn presentie en daar weer onder de audio-opname ervan.
Inleiding:
We houden ons nu bezig met godsdienstfilosofie en daarom focus ik mij voornamelijk de methodologische kant van het verhaal van John Berthrong. Die methode levert een bepaalde kijk op de inhoud van het confucianisme op, waarbij ik in de eerste plaats naar de term Ch’eng kijk en van daaruit bespreek hoe die term bij de ontwikkeling van het confucianisme enigszins in een ander licht kwam te staan.
Methodologie: Cumulatieve traditie
– John Berthrong lijkt in zijn essay te kiezen voor de benadering van Wilfred Cantwell Smith, zoals Keith Ward zich daar in het eerste hoofdstuk tegen afzet. Volgens Cantwell Smith wekt religie teveel de indruk een systeem van opvattingen te zijn, terwijl ‘faith’ meer op persoonlijke geloofservaring gericht is. Ook is voor Cantwell Smith belangrijk dat de oprichters van verschillende religies zelf in geen geval bezig waren met het oprichten van een religie, zij zouden die suggestie zeker van de hand hebben gewezen.
Berthrong beschouwt de Chinese religies, waar confucianisme er één van is, als een aantal onderscheiden cumulatieve spirituele en filosofische tradities, termen die je juist bij Cantwell Smith zou verwachten. Ook zijn metaforen doen mij sterk denken aan dit idee van cumulatieve traditie, waarbij die van de rivier dit beeld het sterkst geeft: De rivier van de Chinese religie heeft vele stromen, die naarmate de tijd vorderde steeds nieuwe kanalen heeft uitgesleten, schrijft hij op de eerste pagina van zijn essay. Het hele essay wekt de indruk dat Berthrong uiteindelijk dit wil zeggen: De reden dat de Chinese religies zijn zoals ze zijn, kan in zijn geheel verklaard worden door de geschiedenis van de religies.
Zodra Berthrong focust op confucianisme, kiest hij twee benaderingen: Hij begint bij het begin en volgt zo de ontwikkeling van het confucianisme en in de tweede plaats (maar het eerst in volgorde) kijkt hij naar de Chinese taal en cultuur waarbinnen het confucianisme ontstond. En die beide zijn nadrukkelijk verbonden. Op bladzij 165 vergelijkt Berthrong het Chinese denken met westers denken:
“Deze scherpzinnige studenten van Chinese denkwijzen, zetten de Chinese neiging tot metaforisch, analoog en correlatief denken tegenover wat Graham noemt de westerse oorzakelijke, logische en op vooronderstellingen gebaseerde denkwijzen. […] Het (westerse denken) is een intellectuele wereld met een voorliefde voor analyse, logica en de dialectische definitie van heldere en duidelijke ideeën. De Chinese intellectuele gevoeligheid beweegt zich in andere richtingen. Het is een manier van correlatief of analogisch denken, waarbij de correlatie van belangrijkheden in beelden geclusterd worden, die hoewel nooit leidend tot eenduidige definities, toch gezien kunnen worden als betekenisgevende complexen, analyseerbaar in basisonderdelen.”
Dit Chinese denken vormt de bedding waarin het eerste stroompje van het confucianisme volgens Berthrong begon te vloeien, en dat begon in de vijfde eeuw voor Christus met K’oeng Foe T-se of Meester K’oeng, wiens Latijnse naamvariatie ons de naam confucianisme heeft opgeleverd. Confucius is de oudste en bekendste Chinese filosoof en de meeste van zijn filosofische uitspraken staan in het boek Loen-ju, waarin studenten zijn uitspraken verzamelden. De Chinese filosofie brak volgens dr. Kwee Swan Liat tussen de 6e en de 3e eeuw voor Christus door toen de toenmalige politiek-sociale ordening in verval raakte en daarmee ook de toen overgeleverde religieuze traditie ontoereikend bleek. De Chinese wijsbegeerte is volgens hem wezenlijk een voortzetting van de toen bestaan de religieuze traditie, zij het met andere middelen. Daarmee is ook voldoende reden gegeven om confucianisme in dit vak op te nemen. Voor Berthrong is belangrijk dat de zelf-cultivering (een term die ook Kwee Swan Liat gebruikt) in zichzelf een heilige daad is. Door het leven op een bepaalde wijze te leven, sluit je aan bij de manier waarop de kosmos in elkaar steekt. Eén van de opvolgers van Confucius, Hsun Tzu, gebruikt hiervoor de term Ch’eng, die Berthrong vertaalt met ‘truthfulness.
Hsun Tzu speelt een belangrijke rol in het essay van Berthrong. Zoals gezegd kiest Berthrong voor een historische bandering: Hij begint bij Confucius en via opvolgers en een tegenreactie ten opzichte van onder meer het boeddhisme komt hij tot het neo-confucianisme. In die opsomming zijn twee perioden te onderscheiden: Om te beginnen de vroege periode, met Confucius, Mencius en Hsung Tzu, die in de 5e tot 3e eeuw voor Christus leefden. De tweede periode is die vanaf ongeveer de elfde eeuw na Christus, waarin hij met name de reactie op het boeddhisme bespreekt.
In de eerste periode komt, met name door Tzu, het begrip Ch’eng tot ontwikkeling. De confucianistische weg moet leiden tot het opgroeien van studenten tot wijzen. Die wijzen moeten in staat zijn om het essentiële van het zijnde te onderscheiden. Vooral voor Hsun Tzu is die zelf-cultivatie belangrijk, omdat hij de natuurlijke goedheid van de mens afwijst, anders dan Confucius zelf.
– Reactie op het boeddhisme
In de tweede periode komt een reactie op de komst van boeddhisme, waarbij nadrukkelijk de termen van het confucianisme gedefinieerd worden. De reactie op boeddhisme was voor een groot deel een systematisering van het confucianistische denken, waarbij de oude teksten niet van hun autoriteit werden ontdaan, maar door middel van onder andere commentaren werden uitgelegd. Die commentaren speelden ook een belangrijke rol omdat deze late confucianistische wijsgeren zich graag als leraar zagen. Als leraar hadden zij een dubbele functie: ten eerste om kennis over te dragen en ten tweede om die kennis als wijze voor te leven. Ook hierbij is het begrip Ch’eng centraal: ‘Truthfulness’ is niet alleen waarheid overdragen, maar juist ook waarheid voorleven. Dit begrip Ch’eng breidden zij uit met het begrip ‘beginsel’, waarbij bijvoorbeeld een persoon medemenselijk moet zijn om een mens te kunnen zijn en deze medemenselijkheid bestaat uit waarheidsgetrouwheid en eerlijkheid.
Een belangrijke aanpassing aan het boeddhisme is het begrip Shih, dat iets als ‘echtheid’ betekent. In de ogen van neo-confucianist Chu zijn boeddhisme en taoïsme lege en padloze wegen, terwijl confucianisme juist nauw bij de werkelijkheid aansluit. Daarbij gaat Chu nadrukkelijk uit van een bepaald soort moreel realisme: werkelijkheid gaat niet slechts over feiten, maar juist ook over moraal. Daarnaast valt bij Chu zijn teleologie op, al heb ik de indruk dat die verweven is door de hele confucianistische leer. Berthrong neemt van Chu de metafoor van de ventilator over. Een ventilator is in zekere zin ook echt (of truthfull) zoals deze voor je staat, maar de echtheid van zo’n ventilator komt pas op een hoogtepunt zodra deze zijn verkoelende werk voor ons doet.
-Confucianisme in Korea en Japan
Op de afsluitende pagina’s gaat Berthrong heel kort in op de Japanse en Koreaanse varianten van confucianisme, waarbij hij alleen de Koreaanse beweging inhoudelijk enigszins uiteenzet. Geïnspireerd door Chinese denkers, komt de Koreaanse Yi Yulgok met een antwoord op de veelgestelde vraag hoe iets doods als ‘beginsel’ richting kan geven aan het leven. Dat antwoord vindt Yi Yulgok in de idee van stoffelijke energie. ‘Truthfulness’ is datgene wat stoffelijke energie vorm geeft, zo blijft ook voor Yi Yulgok het concept Ch’eng centraal staan, en die cultivatie van stoffelijke energie leidt tot een vruchtbaar maatschappelijk leven. Deze stoffelijke energie is krachtig en kan zowel positief als negatief zijn, daarom moet het in een positieve richting geprest worden. Dat geldt ook voor bijvoorbeeld emoties.
Het doel van onderwijs in de beginselen van confucianisme, in de ogen van Yi Yulgok ‘de werkelijkheid zoals die is’, is om het leven te veranderen. Alleen het juiste gedrag ten opzichte van de wereld, het gaat dus niet om een theoretische exercitie, kan leiden tot zingeving. Om die reden vinden aanhangers van het confucianisme niet alleen de leer belangrijk, maar ook zaken als poëzie en kunst.
Presentatietekst voor mijn premaster Theology and Religion Sciences, presentatie naar over het hoofdstuk Confucianism; how to serve the Gods? van John Berthrong in het boek The Meaning of Life in the World Religions door Joseph Runzo en Nancy M. Martin (red.).
Ik heb ook een opname gemaakt van mijn presentatie, die staat hieronder. Het is niet de beste opname ooit, maar voor wie het interessant vindt, wil ik het jullie niet onthouden.
Geef een reactie