Anders dan voor christelijk en islamitisch fundamentalisme is er in het Westen slechts weinig oog voor hindoeïstisch fundamentalisme, waar hindoeïsme eerder een ‘achtergebleven’ en kleurrijk dan een gewelddadig of gevaarlijk imago heeft. De Indiase theoloog Sathianathan Clarke heeft in Competing Fundamentalisms: Violent Extremism in Christianity, Islam, and Hinduism nadrukkelijk wel oog voor hindoeïstisch fundamentalisme en dat versterkt zijn analyse aanzienlijk. De kleine kritiekpunten (die ik in deze recensie bespreek) ten spijt, is het boek wat mij betreft aan aanrader.
Competing Fundamentalisms heeft in grote lijnen een logische opbouw. Na een bespreking van vier typen analyses van religieus geweld in hoofdstuk 1, waarbij elk de factor religie volgens hem onderwaardeert, volgt een analyse van elk van de drie besproken drie fundamentalismen apart. In hoofdstuk 5 vergelijkt hij deze soorten fundamentalisme, waarin hij tot een definitie van religieus fundamentalisme komt, om af te sluiten met een advies voor met name christenen om vredestichters te zijn, vanuit zijn eigen protestantse (presbyteriaanse) geloof.
De benadering om op basis van de drie voorbeeldfundamentalismen tot een definitie te komen is niet zo gek, maar de eerste hoofdstukken is het wel ergerlijk, lang heb ik gezocht naar definities van religie en fundamentalisme in de eerdere hoofdstukken. Het is vooral ergerlijk omdat hij in de eerste hoofdstukken woorden gebruikt zoals extremisme, ‘hardline religion’,’ mushrooming violence’ en ‘destructive religion’ als klaarblijkelijke synoniemen voor fundamentalisme. Daarom begin ik liever deze bespreking met de definitie:
“Religieus fundamentalisme is een gemeenschappelijke mind-set, doordrenkt door geopenbaarde woordvisie, bevestigd door een vaststaand ethisch systeem van wereldwijzen (world-ways) voor menselijk leven en geijkt door een aggressieve beweging die streeft naar een wereldorde die het maatschappelijke, politieke, economische, culturele en religieuze leven van alle mensen bestuurt.”
Samenvatting van de inhoud
De eerste van vier typen analyses van geweld in de twintigste en eenentwintigste eeuw die Clarke in hoofdstuk 1 in grote lijnen bespreekt, is ‘Clash of Civilizations’, sterk gebaseerd op het werk van Samuel Huntington. In Huntingtons analyse wordt religie uitgebreider besproken dan in de andere analyses, maar veelal als een subcategorie van cultuur. Voorzover religie binnen het framework van ‘clash of civilizations’ besproken wordt, is een andere kritiek van Clarke, is het vrijwel exclusief als probleem, terwijl Clarke religie ook als een bron van harmonie ziet. Een tweede type analyse karakteriseert Clarke als ‘Resistance to Empire’, met als belangrijkste pleitbezorgers Parag Khanna, Benjamin Barber en Tariq Ali, waarbij fundamentalismen maatschappelijke verzetsbewegingen zijn tegen (koloniale) overheersing van met name het Westen of het Westerse seculiere denken. Het derde type analyse is economisch, waarbij religieus geweld veroorzaakt wordt door economische grieven, volgens Clarke impliciet de behoeftepiramide van Mazlov volgend en zo religie als oorzaak afwijzend omdat deze als behoefte niet belangrijk genoeg is. Hierover zegt Clarke terecht: ‘Het mag eruit zien als religie, ruiken als religie, smaken als religie en voelen als religie, maar het is blijkbaar toch economie.’ Het laatste type analyse van religieus geweld is psychologisch. Onder andere gevoelens van vernedering, vervreemding en woede kunnen leiden tot op anderen gericht geweld, Clarke gaat ver in deze analyse mee. Religie vormt volgens hem een breed wereldbeeld dat die gevoelens van vernedering, vervreemding en woede binnen een breder perspectief plaatsen én religie vormt een alternatieve gemeenschap om iets aan die gevoelens te doen. Een religieuze analyse komt dus niet in de plaats van een psychologische, de psychologische is eerder complementair aan de religieuze.
Elk van de vier typen analyse van religieus geweld is op zich waardevol, volgens Clarke, maar elk onderschat het belang van religie. Clarke kiest voor een benadering waarin religie ingebed is maatschappelijke en psychologische fenomenen, daarvan niet gescheiden wordt, maar wel een tamelijk centrale verklaring vormt voor religieus geweld. De precieze rol onderzoekt Clarke in de hoofdstukken twee tot vier.
Het is voor deze recensie wat al te veel om alle drie de fundamentalismen zoals besproken in Competing Fundamentalisms tot in detail uit te pluizen, grofweg gaat elk van de drie hoofdstukken over de vroege geschiedenis van fundamentalistische ideologie in de jaren ’20, de naoorlogse groei van dat fundamentalisme en de gewelddadige ontwikkeling ervan, waarbij Clarke nadrukkelijk stil staat bij hoe protestantse fundamentalisten hun geweld via de staat laten lopen, met name via de militaire invallen in Afghanistan en Irak, oorlogen die door christenfundamentalisten als heilige oorlog geframed werden. Omdat hindoefundamentalisme minder bekend is, zeg ik er hier aan paar worden over. Hindoefundamentalisme draait volgens Clarke om ‘Hindu-ness’ (Hindutva), het wel of niet behoren tot de hindoes. Het Indiaas schiereiland behoort de hindoes toe, zij worden geacht te leven volgens de levenswijzen die de oude wijzen opgetekend hebben in de Veda’s en een aantal andere geschriften. Deze Veda’s en andere geschriften krijgen een absolutisch karakter. Het ‘kastenstelsel’ speelt hier een belangrijke rol in, men dient zich te houden aan de de hiërarchie in zoals die is vastgesteld om de ‘harmonie’ in het ‘lichaam van God’ (India) te bewaren. De ‘kasteloze’ Dalits, die in feite buiten het hindoeïsme vallen, zijn noodzakelijk voor het voortbestaan van deze harmonie omdat zij het werk doen dat de drie kasten niet willen doen of wat de harmonie in gevaar zou brengen. Moslims en christenen vallen niet alleen buiten het hindoeïsme, zij worden ook gezien als een externe bedreiging omdat de achtergestelde Dalits zich massaal tot christendom en islam bekeerden (om die achterstelling tegen te gaan) en omdat christenen en moslims de zuiverheid van het Indiaas subcontinent bedreigen. Terwijl hindoeïsme traditioneel veelkleurig en veelvormig is, vereist hindoefundamentalisme juist rigide zuiverheid (‘religiezuiverheid’) van zowel hindoeïsten als niet-hindoeïsten, wat de veelkleurigheid geen goed doet. Vanaf 1990 is de hoeveelheid geweld van alledrie de soorten fundamentalismen flink toegenomen, waarbij christenfundamentalisten onder Bush en Trump en hindoefundamentalisten via de BJP ook nog eens in het centrum van de macht terecht zijn gekomen.
Wat de drie fundamentalismen gemeen hebben, zoals Clarke in deze drie hoofdstukken en in hoofdstuk 5 analyseert, is:
1. Vertrouwen in en onderwerping aan een universele en absolute wereldvisie die het raamwerk vormt voor een omvattende levensvisie.
2. Deze overtuigingen worden via heldere en schijnbaar vaststaande ‘world-ways’ in handelen omgezet. Bij alle drie de fundamentalismen valt de onderworpen rol van de vrouw op, maar ook interne zuiverheid is van groot belang, iets waar in het geval van hindoefundamentalisme de Dalits slachtoffer worden.
3. Een wereldwijde zijnsorde in overeenstemming met de wereldvisie en ‘world-ways’. Dit is bij christenfundamentalisme en islamitisch fundamentalisme vrij vanzelfsprekend, binnen het op India gefocustte hindoefundamentalisme veel minder. Uitspraken van prominente hindoefundamentalisten doen echter vermoeden dat zij India zien als de baarmoeder van waaruit een wereldwijd hindoeïsme voort moet komen. Ook ziet men de hindoeïstische hiërarchie als universeel en zijn ook ver buiten de Indiase landsgrenzen aanhangers van hindoefundamentalisme te vinden, die daar ook zendingsactiviteiten ontplooien.
De drie gemeenschappelijke elementen die Clarke uit zijn analyse van de drie fundamentalismen distilleert, zijn naar mijn idee met goed fatsoen volgens de meeste religiedefinities als religieus op te vatten, maar vormen wel een specifieke mengeling van religie en politiek. In de definitie van Clarke komt die politiek ook naar voren. In een tijd van competitie tussen deze drie fundamentalismen komt dit politieke des te sterker naar voren, betoogt Clarke, waarbij missieactiviteiten in India door christenen en moslims juist als bedreigend worden ervaren. In die mengeling worden religieuze teksten niet perse misbruikt, maar juist met gepassioneerde consistentie, citeert Clarke Walzer met instemming, al kan ik me daar niet altijd in vinden. Ook zien fundamentalisten zichzelf consisten als de ware representanten van hun religie, waardoor de fundamentalistische strijd zeker zoveel binnen de religie gevoerd wordt als daarbuiten.
Het laatste hoofdstuk bespreekt hoe Sathianathan Clarke vanuit zijn eigen geloof probeert vrede te brengen, in plaats van geweld. Daarvoor accepteert hij dat ‘giftige’ teksten een onderdeel zijn van de Bijbel en geen misrepresentatie daarvan, maar hij meent dat 1. de Bijbel als geheel gelezen moeten worden, niet in hapklare brokken, en 2. dat de gehele Bijbel voor een vredelievende toepassing vanuit een specifiek perspectief gezien moet worden. Dat specifieke perspectief is voor Clarke Jezus, en specifiek ‘de historische Jezus’, waarbij hij volgens mij de historische Jezus veel breder neemt dan gebruikelijk binnen de Leben-Jesu-Forschung, ik noem zijn ‘historische Jezus’ liever de ‘Jezus naar de evangelieën’. Met deze ‘Jezus naar de evangelieën’ kunnen giftige teksten ongiftigd worden en kunnen christenen aan het werk (schoenen aan de voeten) voor evangelie van de vrede (Efeze 6:15).
Beoordeling
De twee hoofdstukken die ik het moeilijkst te beoordelen vind zijn de hoofdstukken over religie als bron van vrede en het hoofdstuk over hindoefundamentalisme. De eerste omdat ik van nature beter ben in enigszins afstandelijke analyse, terwijl vredestichten juist om engagement vraagt. Tot mijn schaamte weet ik meer van het gewelddadige dan van het specifiek vredelievende. Van hindoeïsme weet ik sowieso betrekkelijk weinig, hoewel wat ik in Competing Fundamentalisms las niet in tegenspraak is met mijn achtergrondkennis. De andere hoofdstukken vond ik inhoudelijk grotendeels sterk. Het betoog van Clarke is helder, zijn karakteriseringen van christelijk en islamitisch fundamentalisme (als ik uitga van militantisme als synoniem voor fundamentalisme) zijn uitstekend en ook de belangrijkste elementen van deze fundamentalismen komen goed naar voren. Ik ga er vanuit dat dit voor hindoeïstisch fundamentalisme ook geldt, al kan ik dat niet goed beoordelen. Het argument dat hij construeert met betrekking tot wat religieus fundamentalisme is, hoe verschillende fundamentalismen met elkaar en met secularistischer bewegingen in competititie zijn en hoe globalisering hierop inwerkt, is overtuigend en genuanceerd en hij durft als gelovige nadrukkelijk op de gewelddadigheid van zijn eigen geloof te reflecteren. De toevoeging van hindoeïsme in de vergelijking van fundamentalismen werpt een extra licht op bepaalde aspecten van de beide andere fundamentalismen, terwijl bestudering van hindoeïstisch fundamentalisme voor de meeste Westerlingen zoals ik sowieso de tijd waard is. Voor geïnteresseerden die stevige kost niet mijden is het boek het lezen zeer waard.
Als ik meer in detail op het boek inzoom, zie ik wel meer kritiekpunten. De tekst is is bijvoorbeeld tamelijk ingewikkeld, mijn Engels is uitstekend, maar soms moest ik toch woorden opzoeken, en soms wordt in drie of vier opeenvolgende zinnen steeds vrijwel hetzelfde gezegd, maar met nuanceverschillen, die van mij toch enige concentratie vergden. Het is geen goed idee om het boek vluchtig te lezen, daar is het te ingewikkeld voor.
Lastig vond ik het te bepalen wat Clarke precies onder fundamentalisme verstaat. Wat uit zijn eigen definitie vooral impliciet (aggressief) naar voren komt, is dat voor hem fundamentalisme uiteindelijk een gewelddadige beweging is, ik zou daarvoor eerder termen als gewelddadig extremistisch (ideologie die geweld noodzakelijk acht) of militantisme gebruiken, fundamentalisme beschouw ik niet als een ideologie die fundamenteel gewelddadig is, hoewel dit wel fundamenteel vijandig staat tegenover interne onzuiverheid en externe bedreigingen voor zuiverheid. Bij de bespreking van islamitisch fundamentalisme ging het bij de geschiedenis veel over de Moslimbroederschap, maar daarna vooral over Al-Qaida, ISIS en Boko Haram, terwijl er tientallen veel gematigder moslimfundamentalistische groepen zijn, zelfs als je gewelddadigheid noodzakelijk acht. Wat hij schrijft over Al-Qaida en IS is overigens wel accuraat, daar is niets mis mee.
Ook met betrekking tot de bronnen ben ik niet kritiekloos. Even gemakkelijk citeert Clarke erkende experts zoals Jessica Stern, Mark Juergensmeyer en Lorenzo Vidino (ik kan dat gemakkelijker beoordelen binnen jihadismewetenschap) als publieksgeleerden zoals Karen Armstrong, Reza Aslan, Hans Küng en Tariq Ramadan, zonder daar in de tekst onderscheid in te maken. Niet dat wat hij uit deze bronnen haalt onjuist is, al kiest men soms omstreden posities in bepaalde debatten, maar hun stem weegt voor mij toch duidelijk minder zwaar dan die van andere geleerden. Andere bronnen worden eerder als illustratie gebruikt en daar heb ik vanzelfsprekend vrede mee, maar soms lijkt het bronnengebruik een allegaartje.
In verband met dat bronnengebruik heb ik een klacht die voor heel veel boeken geldt en die ik bij elk boek herhaal: eindnoten. Het boek heeft een flink notenapparaat (heel goed!), met voor de meeste hoofdstukken tussen de 60 en 110 noten, allemaal aan het einde van het boek. Veruit de meeste noten zijn verwijzingen, waarbij ik verschillende claims voldoende omstreden vond om de bron erbij te willen pakken, terwijl andere voetnoten kortere of langere leesaanwijzingen bevatten. In de praktijk was ik veel tussen de tekst en de noten heen en weer aan het bladeren, wat de leeservaring niet ten goede komt. En eindnoten zijn nergens voor nodig.
Als laatste viel me op dat Clarke soms wel heel erg open deuren intrapt of eufemismen gebruikt. Grinnikend las ik bijvoorbeeld op pagina 75 dat Nasser in eerste instantie tamelijk tolerant stond tegenover de Moslimbroederschap, maar dat dit plots voorbij was toen een lid hiervan probeerde hem te liquideren. ‘What a sissy’.
Eindoordeel
Competing Fundamentalisms is niet een boek dat ik op een verjaardagsvisite zou aanraden, maar wel aan een meer academisch publiek. Om het lezen ervan het meest effectief te maken, is een flinke dosis voorkennis en geduld noodzakelijk. Geconcentreerde lezers kunnen er wel veel van leren, het boek heeft veel nuance en een uitgebreid notenapparaat. Het argument is helder, hoewel individuele zinnen dat lang niet altijd zijn. Wie de tijd en de interesse heeft, zou ik het zeker wel aanraden.
Geef een reactie