‘Transgenderideologie’ noemde mijn gemeentelid het. Daarmee was volstrekt duidelijk in welke richting hij de aanwijzingen die hij van de oudsten verwachtte zocht. Ik hoop in de reflectie hieronder een bijbels-orthodox en tegelijk liefdevoller alternatief te bieden.
De tekst hieronder heb ik ook naar de oudsten (het bestuur) van mijn evangelische gemeente gestuurd. Ik heb hier alleen de naam van de betrokken gemeente en van het gemeentelid verwijderd. Reactie hierop is zeker welkom, maar houd het alsjeblieft liefdevol, zoals ik ook geprobeerd heb mijn tekst te schrijven.
Dit is een onderwerp waarvan ik vind dat het niet aan [mijn kerk] is om hier iets van te vinden. En het liefst had ik er nooit iets over geschreven. Maar ik voel me gedreven nadat ons geliefde gemeentelid […] tijdens de gemeentevergadering van 31 mei zo nadrukkelijk het woord nam over wat hij ‘transgenderideologie’ noemt en een brief die hij ook al naar de oudsten gestuurd had voorlas. Het feit dat hij op die brief niet de response kreeg waar hij op hoopte, stemt mij hoopvol, maar weerhoudt me niet om iets te schrijven over transgenders en de kerk, niet omdat het onderwerp transgenders zo belangrijk is, maar omdat het een goede concrete aanleiding is om iets te zeggen over liefde, oprechte verbinding en bijbelse focus. Mijn bedoeling van deze brief is niet eventjes vertellen hoe het allemaal zit, maar juist om handvatten te bieden die de oudsten mee kunnen nemen zodra praktische aanleiding ontstaat om over dit onderwerp na te denken, zodat er een concreet document is waar de oudsten zich toe kunnen verhouden.
Het gemeentelid vroeg in de brief om ‘richting’ van de oudsten op het gebied van transgender, daarbij een aantal dreigingen noemend uit Canada en Duitsland waarbij predikanten door hun houding ten opzichte van transgenders in de problemen kwamen. Het is volgens mij niet de taak van de oudsten om van elke maatschappelijke kwestie iets te vinden, zeker niet zolang het onze kerk niet raakt. En wat ik van de concrete casussen weet, doet me niet vermoeden dan er in Canada of Duitsland kwalijk gehandeld wordt of de vrijheid van godsdienst onder druk staat. Vooralsnog lijkt me dat deze kwestie [mijn kerk] nog niet raakt, dus een positie-inname lijkt me onnodig. Wat dat betreft heb ik ook moeite om de specifieke gedrevenheid van dit gemeentelid op dit onderwerp te begrijpen, voor hoeverre vormt het gebrek aan standpunt van de oudsten een dreiging voor [mijn kerk] of voor haar leden? In de toekomst is het wel mogelijk dat transgenderpersonen bij [mijn kerk] komen, of zullen leden als zodanig uit de kast komen. En dan hoop en bid ik dat wij een warm welkom voor hen hebben, hen in de armen sluiten en hen in alles als onze broeders en zusters herkennen. En ik zou willen dat [mijn kerk] nu al zo uitnodigend voor hen is.
Wanneer transgenderpersonen deel gaan uitmaken van [mijn kerk], zijn er volgens mij drie perspectieven die een rol moeten spelen: de theologie, het pastoraat en eventuele rollen in het leiderschap. Ik kies daarbij nadrukkelijk voor een in mijn ogen orthodox perspectief. Maar zoals gezegd: wanneer er iets rondom transgender speelt, kan er dan over besloten worden. Maar voordat dat gebeurt, is het nuttig om over onze houding ten opzichte van mensen die afwijken van onze ‘heteroseksuele, cisgender’ norm afwijken na te denken en dit is daar een aanzet toe. De belangrijkste vraag: waar hebben we het over?
***
In de late jaren veertig stelde de Franse feministische filosofe Simone de Beauvoir dat de vrouw niet als vrouw geboren werd, maar tot vrouw gemaakt (hier heb ik daar iets meer over gezegd). Daarin maakte zij iets zichtbaar wat in feite al sinds mensenheugenis op de achtergrond zichtbaar was: dat er verschil is tussen iemands biologie en iemands identiteit. Ze maakte hiermee niet een scheiding die nooit bestond, maar onderscheidde wel iets waarvan de eenheid te vaak als vanzelfsprekend werd aangenomen. De seksuele identiteit wordt tegenwoordig aangeduid met gender, ter onderscheiding van het biologische geslacht. En juist in de jaren dat De Beauvoir hierover schreef, waarin de maatschappelijke normen die met deze gelijkschakeling van biologie en identiteit bijzonder beperkend. En nog altijd zijn er sterke maatschappelijke normen voor mannelijkheid en vrouwelijkheid, hoewel in Nederland minder sterk dan in bijvoorbeeld de Verenigde Staten.
In de ontwikkeling sinds Simone de Beauvoir is er ruimte ontstaan in delen van de maatschappij, vooral bij progressief links, voor wat je genderfluïditeit zou kunnen noemen. Dat wil dus zeggen dat mensen die maatschappelijke normen voor mannelijkheid en vrouwelijkheid tenminste gedeeltelijk afwijzen en in hun uiterlijk en gedrag delen van beide normen overnemen. Andere mensen accepteren deze maatschappelijke normen, maar voelen tegelijkertijd dat deze normen niet goed passen bij hun lichaam en hun uiterlijk. Zij kiezen er vaker voor om zich te kleden in volgens de normen van het andere geslacht en soms zelfs om in transitie te gaan naar dat andere geslacht. Het is overigens logisch dat de Bijbel hier niet over spreekt, want technisch was het niet mogelijk en daarmee ook niet denkbaar.
Ook waar we herkennen dat de huidige omgang met transgender en genderfluïditeit in progressief-linkse kringen gedeeltelijk een te heftige tegenreactie is tegen al te repressieve normen uit het verleden, moeten we ook herkennen dat er een terechte afwijzing van al te verstikkende uit biologische gegevens onttrokken normen onder ligt. Transgenders hebben ons iets te leren.
Eerder noemde ik al de termen heteroseksueel en cisgender. Die beide termen verwijzen naar veruit de meerderheid van de mensen, iedereen die zich herkent in de normen die bij zijn of haar biologisch geslacht horen (cisgender) en die ondertussen exclusief valt op de mensen van het andere geslacht (heteroseksueel). Maar inmiddels weten we ook dat een aanzienlijke groep mensen niet in die beide categorieën valt, soms in de ene wel en de andere niet, soms in allebei niet. Ook zijn er mensen die met een onduidelijk geslacht of zelfs met twee geslachten geboren worden.
De situatie zoals we deze tegenkomen, is dus dat er maatschappelijke normen voor mannelijkheid en vrouwelijkheid zijn waarbij mensen het idee hebben dat ze er niet aan kunnen of willen voldoen, er zijn mensen waarbij hun biologisch geslacht geen uitsluitsel geeft over aan welke norm ze zouden moeten voldoen en er zijn mensen die met enig recht die maatschappelijke normen afwijzen. En dan zijn er ook nog mensen die vallen op mensen van hetzelfde geslacht.
Al de bovenstaande kwesties hangen tot op zekere hoogte samen en hebben veel te maken met de realiteit waar wij in leven. We komen er niet met een eenvoudig ‘het mag niet’ zonder te kijken naar de maatschappelijke normen rondom mannelijkheid en vrouwelijkheid zoals we die ook in onze gemeente hanteren. Dit stuk gaat daar op zichzelf niet over, maar het is de moeite waard te reflecteren op de normen die wij expliciet en vaak ook impliciet uitdragen. Met een kleine reflectie op de thematiek waar het volgens mij om draait en de inbedding ervan in de maatschappelijke normen, is het tijd om hier als eerste theologisch naar te kijken.
***
In de Bijbel vinden we geen enkele directe aanwijzing rondom transgenderpersonen, dus we zullen het moeten doen met indirecte aanwijzingen. Daarbij schets ik eerst een tweetal bredere manieren waarop we vanuit de Bijbel naar deze kwestie kunnen kijken, daarna ga ik op enkele specifieke teksten in. De eerste kijkrichting die ik bespreek is die van gebrokenheid, de tweede die van vreemdelingschap.
We weten vanuit Genesis 1 dat God de mens mannelijk en vrouwelijk schiep (en beide schiep hij in zijn evenbeeld) en dat een man zich van zijn ouders losmaakt en samen met zijn vrouw één wordt (Genesis 2). Het ideaalbeeld zoals geschetst is echter alweer in Genesis 3 gebroken door de zondeval. Daarbij is niet alleen de natuurlijke wereld geschaad en zijn ziekten en dood in de wereld gekomen, ook de maatschappij is doortrokken van de zondeval. Ook onze maatschappelijke normen voor mannelijkheid en vrouwelijkheid zijn dus gebroken en vergen voortdurende kritische reflectie. Tegelijkertijd heeft het protestantse christendom sinds Calvijn altijd volgehouden dat de schepping weliswaar geschonden, maar niet totaal verdorven is. Iets van wat Abraham Kuyper de algemene genade (gemeene gratie) noemt, is in Gods schepping terug te vinden.
Wanneer mensen zich geboren voelen in een verkeerd lichaam of menen dat zij niet kunnen voldoen aan de maatschappelijke normen, is het zodanig eenzijdig dat het zelfs onjuist is om dat te wijten aan de gebrokenheid van henzelf en niet aan de gebrokenheid van de maatschappij. Beide spelen een rol en onze taak is om daar in de genade van Christus mee om te gaan. Het allerlaatste wat we moeten doen is die mensen overladen met schuldgevoel of hen hun welkom ontzeggen. Lang niet alles wat voortkomt uit zondeval heeft te maken met persoonlijke schuld.
Het tweede brede perspectief dat ik hier weer wil geven is dat van vreemdelingschap. Dat lijkt op het eerste gezicht een vreemde keuze. Bij vreemdelingschap denken we aan Abraham, die zijn geboorteland Ur verliet op reis naar een land dat hij nooit gezien had en dat hem toch beloofd was (Genesis 12). Maar we denken hierbij ook aan ons eigen vreemdelingschap in deze wereld (1 Petrus 2:11), in deze maatschappij, omdat wij burgers zijn van een ander koninkrijk. Alleen dat gegeven al moet ons terughoudend maken om de maatschappelijke normen rondom mannelijkheid en vrouwelijkheid zomaar over te nemen of als heilig te beschouwen. En dat geldt evenzeer voor progressieve maatschappelijke normen, mochten die ooit de overhand krijgen. Maar ook op individueel vlak is vreemdelingschap cruciaal.
Als christenen hebben we als het goed is soms een gevoel van vervreemding in deze wereld, het idee dat wij er niet helemaal thuishoren. Als we dat gevoel niet hebben, vrees ik dat we het hier te aangenaam hebben. Als vreemdelingen weten we dat ons lichaam als aardse tent niet bedoeld is voor permanente huisvesting. Dat gevoel van vervreemding delen wij met transgenderpersonen, die ook voelen dat zij in dit lichaam niet thuishoren en verlangen naar een lichaam dat voor hen op maat gemaakt is. Hebben wij dat verlangen ook?
***
Tijd voor een aantal concrete teksten waarin we aanwijzingen vinden die we mogelijk kunnen gebruiken om iets te zeggen over transgenderpersonen. Sommigen zullen direct grijpen naar Deuteronomium 22:5, waarin het dragen van vrouwenkleding van voor mannen verboden wordt en het dragen van mannenkleding voor vrouwen. Want ‘God verafschuwt mensen die die dingen doen.’ Zelf ben ik terughoudend met zulke teksten. Over de context van dit verbod wordt in de tekst niets duidelijk, gaat dit misschien over mensen die anderen misleiden door mannen- of vrouwenkleding te dragen? Het is niet duidelijk. Ook schuift deze tekst het probleem vooral op: gaat het hier bij mannelijkheid of vrouwelijkheid specifiek over biologie of zou zelfidentificatie hier ook onder kunnen vallen? En hoe zit het met mensen die al door een transitie heengegaan zijn? Deze tekst zou mogelijkerwijs kunnen slaan op de huidige fenomenen van ‘cross-dressers’ en ‘drag queens’, maar daarbuiten biedt deze tekst weinig respijt.
In de context van de Bijbel komen we ook mensen tegen die niet bij de maatschappelijke normen voor mannelijkheid en vrouwelijkheid passen, hoewel dat niet zozeer met zelfidentificatie te maken heeft. De eunuch werd in culturen rondom de Bijbel niet als een echte man beschouwd, hij was van zijn mannelijkheid ontdaan. Hij was ook niet welkom in de Tempel (Deuteronomium 23:2). Maar dan spreekt God door Jesaja (56), als hij zegt: “Laat de eunuch niet zeggen: Ik ben maar een dorre boom.” De eunuch die zich aan Gods geboden houdt, “hem geef ik iets beters dan zonen en dochters, een gedenkteken en een naam in mijn tempel en binnen de muren van mijn stad. Ik geef hem een eeuwige naam, een naam die onvergankelijk is.”
Deze belofte in Jesaja is zichtbaar vervuld in Handelingen 8, waar Filippus een Ethiopische eunuch juist uit Jesaja hoort lezen, waarop Jesaja hem van daaruit het evangelie uitlegt. Dit is geen toeval. Meer dan welke tekst ook, gaat het boek Jesaja over deze eunuch. En de doop die daarop volgt, is een teken dat met Christus het heil ook voor de eunuchen is, net als voor de heidenen.
Door die doop, zegt Paulus in Galaten 3, zijn wij allen een geworden met Christus, en daardoor zijn er in Christus geen Joden of Grieken meer, geen slaven of vrijen, geen mannen of vrouwen. Dit betekent dus dat wij onze identiteit niet vinden in penis of baarmoeder, maar in Christus. Dat geldt voor iedere man, voor iedere vrouw en voor iedereen daar tussenin. Het is nog steeds weleens eng om geijkte vormen van identiteit los te laten, maar onze identiteit zoeken in ons vlees (lichaam) is werelds denken, maar geestelijk denken laat ons onze identiteit vinden in Christus alleen. Het was juist het vleselijke denken dat maakte dat christenen enkele eeuwen na het ontstaan van het christendom van de door Paulus gegroete (Romeinen 16:7) kerkleider Junia (een vrouw) Junias (een man) maakten. Maar wij hoeven dat gelukkig niet te doen.
Een mogelijke tegenwerping tegen transgender is te vinden in 1 Korinthe 7 (verzen 17 & 20) waarin meermaals Paulus oproept om in de positie te blijven waarin iemand was toen hij of zij christen werd. Dus de getrouwde getrouwd, de ongetrouwde alleen, de besnedene besneden, de onbesnedene onbesneden, de slaaf slaaf en de vrije vrij. Paulus geeft hier verschillende redenen, waaronder dat we allen slaaf van Christus zijn en allen vrij in Christus, maar ook dat het einde der tijden nadert en dat we vreemdelingen zijn in deze wereld. Nu kunnen deze verzen gebruikt worden om te zeggen dat wie man was toen hij tot geloof kwam ook man moet blijven en wie vrouw was vrouw. Dat is een argument waar ik wel gevoelig voor ben. Aan de andere kant blijft dan de vraag: is iemand hoe hij of zij zich voelt of is iemand zijn of haar biologie? Dus opnieuw verschuift het probleem vooral.
Het cruciale punt van Paulus hier lijkt me dat onze focus moet zijn op onze identiteit in Christus, onze biologie zou daarin niet zo’n grote rol moeten spelen. Dat lijkt me ook van toepassing op transgenderpersonen. Als onze identiteit in Christus voorop staat, hoe groot is dan nog het probleem dat we ‘in een verkeerd lichaam geboren zijn’? Dit is misschien scherp gesteld, mensen moeten ook afwegingen maken naar hun eigen geweten, maar het is zeker verdedigbaar dat in Christus de biologische realiteit niet langer de nadruk krijgt. En daarmee zijn we aanbeland bij meer pastorale aspecten.
***
We kunnen nog zo’n keurige theologie hebben, maar als we die theologie niet vanuit liefde en mildheid hanteren, zijn we als een dreunende gong of een schallende cymbaal (1 Korinthe 13). Belangrijker dan de theologie is het pastoraat. We hoeven niet onze principes op te geven om wel liefdevol en pastoraal met mensen om te gaan. Daarbij mogen we ook erkennen dat de breed gedeelde oproep in onze samenleving om vooral ‘jezelf te zijn’, sowieso een betekenisloze leuze die desondanks ook in onze evangelische kringen veel opgeld heeft gedaan, nogal in tegenspraak is met de dwingende maatschappelijke normen rondom mannelijkheid en vrouwelijkheid. En ik denk dat we zowel de norm ‘wees jezelf’ als de normen rondom mannelijkheid en vrouwelijkheid deels moeten afwijzen en deels moeten erkennen als streven naar enerzijds authenticiteit en anderzijds naar duidelijke kaders.
Hoe mensen zich voelen, is deels afhankelijk van hun omgeving en de normen die daarin voorkomen. De referentiegroep, noemen sociologen dat. Tegelijkertijd komt het vaak voor dat mensen zich in een groep niet plezierig voelen, menen dat zij in die groep niet zichzelf kunnen zijn. En dat geldt ook voor mensen die geboren zijn met penis of baarmoeder en toch de (vaak impliciete) normen die daarbij zouden horen niet kunnen meevoelen. De tegenreactie zoals ik die beschreven heb is daarom heel begrijpelijk, maar deels wel een overreactie.
De overreactie ten spijt, we moeten wel erkennen dat de gevoelens die mensen hebben over zichzelf en hun identiteit niet op zichzelf staan, maar mede beïnvloed worden door de maatschappelijke kringen waarin zij zich bevinden. En die context maakt die gevoelens voor hun heel reëel, zelfs als wij van oordeel zijn dat die gevoelens geheel of primair tussen de oren zitten. Het is dus cruciaal dat wij in liefde met deze mensen omgaan en hun gevoelens niet direct afwijzen. We mogen ons wel afvragen hoeveel het hen helpt om in transitie te gaan, de onzekerheid over hun geslacht en hun identiteit zit niet noodzakelijk in hun geslacht, maar in de context, de maatschappelijke normen en in hun gedachten, de kans is aanwezig dat ze na een transitie nog steeds onzeker zijn over hun geslacht of over hun identiteit. Het is belangrijk om hier gevoelig mee om te gaan.
Wanneer mensen nadenken over een transitie, is het belangrijk om daar niet direct afwijzend over te zijn. Er zijn geen sterke theologische redenen om dit af te wijzen. Maar daarmee is het niet altijd de beste keuze. De pastorale taak is hier om goed uit te vragen, echt de weg met deze persoon geheel mee te lopen en er te zijn ongeacht de keuze die gemaakt wordt. Wanneer professionele hulp nodig is, moet de noodzaak daartoe ook echt met deze persoon besproken worden.
***
Waar het posities van leiderschap betreft: De onzekerheid rondom identiteit bij transgender mensen kan ook impact hebben op onzekerheid in overige zaken. Ook hier moet gevoelig mee omgegaan worden. De meeste cisgender heteroseksuele mensen zijn ook niet of maar beperkt geschikt voor posities van leiderschap. Per persoon moet beoordeeld worden of de geschiktheid aanwezig is voor een positie van leiderschap, waarbij of iemand transgender is en de gevolgen daarvan mee mogen spelen, maar niet noodzakelijk doorslaggevend zijn. Hierbij speelt ook dat langere perioden van eenzaamheid door hun specifieke maatschappelijke positie bij kunnen dragen aan een grotere empathie en als zodanig de geschiktheid voor een leiderschapspositie vergroten.
***
Ik hoop met deze beperkte reflectie handvatten gegeven te hebben voor eventuele besluitvorming in het geval dat transgenderpersonen in onze gemeente een plek vinden. Daarbij staan hopelijk de liefde en de geest van Christus voorop. Ik hoop dat ik in deze reflectie een pad heb gewezen voor een zowel orthodoxe als pastoraal passende benadering, een die niet willekeurig is en ook niet de huidige maatschappij automatisch omarmt of afwijst, maar juist op basis van de Bijbel en de geest van Christus het handelen van de maatschappij op de eigen merites beoordeelt. Dit moet er volgens mij toe leiden dat we als kerk in de geest van Christus transgenderpersonen liefdevol welkom heten, niet met het doel hen te veranderen, maar hen wel te helpen om juist hun identiteit te vinden in onze redder en verlosser, waar ook wij zoveel vreugde in vinden.
Geef een reactie