De nieuwe radicaal-rechtse regering van Israël onder leiding van Bibi Netanjahoe is net aangetreden, de naar extreem-rechts neigende minister van nationale veiligheid Ben-Gvir doorbrak de fragiele status quo op Haram al-Sharif (de Tempelberg) te bezoeken en bij het schrijven van deze inleidende tekst (op vijf januari) zijn inmiddels vier Palestijnen gedood dit jaar. Voor mij is het onmogelijk om niet heel kritisch te zijn op het functioneren van zogenaamd ‘de enige democratie in het Midden-Oosten’. Maar zo kritisch ben ik niet altijd geweest. Een keerpunt voor mij in dit opzicht was in 2016 toen Nati Rom, een Israëlische activistische kolonist op de Westoever een toespraak hield bij een bijeenkomst in Apeldoorn die ik als geluidstechnicus bijwoonde. Ik ben hem daarvoor dankbaar.
Waarom schrijf ik dit? Kort na die toespraak leerde ik meer over postkoloniale hermeneutiek en gebruikte ik die toespraak voor een paper hierover. Een vertaling van die paper plaats ik hieronder, waarbij de vertaling me ook de kans geeft om taalfouten en kromme formuleringen uit het origineel te herstellen. Maar eerst kort iets over de context. Ik was gevraagd om audiotechniek te doen bij deze bijeenkomst, van de Werkgroep Israël-Apeldoorn, daar kreeg ik een kleinigheid voor. Ik was vooraf niet bekend met Nati Rom en zijn werk en had geen voorkeur voor of afkeur van hem. Ik zou normaal gesproken ook nooit een opname van zijn toespraak gemaakt hebben, ware het niet dat een aanwezige vroeg of ik voor haar een opname wilde maken met mijn telefoon, want zij was haar eigen opnameapparaat vergeten. Zij verzekerde mij dat zij hier toestemming voor had. Toen ik kort daarna met deze paper aan de slag ging, was de toespraak voor mij een uitgelezen tekst om op te reflecteren en hoewel ik tijdens de toesprak al geschrokken was van zijn retoriek, overtuigde deze reflectie mij ervan dat deze retoriek niet alleen zeer schadelijk is, maar de kern vormt van het Israëlische koloniale project.
Steeds meer ben ik tot de overtuiging gekomen dat kolonisten zoals Nati Rom de voorhoede zijn van de Israëlische annexatiepolitiek en met de huidige regering is die annexatiepolitiek meer mainstream dan ooit. De Israëlische politiek van sluipende annexatie, waarbij kolonisten zogenaamd zonder toestemming nederzettingen bouwen, die, beschermd door Israëlische militairen, daarna alsnog gelegaliseerd worden, hebben de een eventuele toekomstige Palestijnse staat al lang en breed onmogelijk gemaakt. Ik heb hier in twee artikelen eerder over geschreven, zie hier en hier. Hierom is Nati Rom dus niet zomaar een onschuldig burger die slechts een toekomst voor zijn familie zoekt, maar een activist en uitvoerder van volgens het internationaal recht illegaal beleid. Nati Rom is ook nu nog regelmatig te gast bij bijeenkomsten van onder andere Christenen voor Israël, dus de relevantie lijkt me helaas onbetwistbaar.
Hieronder de vertaling van de paper die ik eind 2016 schreef:
Nati Roms argumenten (voor de kolonisatie van de Westoever) in een postkoloniaal perspectief
Binnen de postkoloniale hermeneutiek wordt de (afwezigheid van) de stem van de verdrukte en van de verdrukker onderzocht in het kader van theologie en macht. Een belangrijke vraag hierin is hoe theologie en Bijbel (of een andere heilige tekst) gebruikt worden om verdrukking te rechtvaardigen en hoe deze gebruikt kunnen worden om verdrukking tegen te gaan. Deze paper onderzoekt hoe de Israëlische kolonist Nati Rom Bijbelse argumenten gebruikt om de kolonisatie van de Westoever te rechtvaardigen. Hiervoor kijkt deze paper naar eigenschappen van koloniaal discourse en verder naar de wereld- en levensbeschouwing die Nati Rom in zijn toespraak toont met betrekking tot de Bijbel en nederzettingen op de Westoever, daarnaast onderzoekt deze paper hoe Palestijnen gerepresenteerd worden in zijn toespraak, met aan het slot antwoord op de vraag hoe Nati Rom teksten uit de Bijbel gebruikt vanuit een postkoloniaal perspectief. De paper eindigt met een reflectie op het nut van de postkoloniale benadering voor het beter begrijpen van de toespraak van Nati Rom.
Koloniaal discourse
Apeldoorn is een stadje in het oosten van Nederland, aan de rand van wat wel de ‘Bible belt’ wordt genoemd. Een redelijk groot deel van de bevolking bestaat uit conservatieve christenen en van de vele gereformeerden, pinksterchristenen en baptisten is een aanzienlijk deel geïnteresseerd in Israël en de betekenis van Bijbelse profetieën met betrekking tot het Israël van vandaag. Daarom is het niet verbazingwekkend dat de aula van scholengemeenschap Sprengeloo aan de Sprengenweg vol was toen de Israëlische kolonist op de Westoever Nati Rom daar een toespraak gaf die georganiseerd was door de Werkgroep Israël-Apeldoorn. De auteur van deze paper was daarbij ook aanwezig, aangezien hij was gevraagd om audiotechniek te doen voor deze bijeenkomst, waarvoor hij een kleine vergoeding kreeg (in de vorm van cadeaubonnen). De titel van de bijeenkomst was: ‘Wie bepaalt de toekomst van Israël?’ De speech zelf had geen titel of deze werd in ieder geval niet genoemd. Eerdere toespraken van Nati Rom hadden de titel The True Story of Judea and Samaria en gezien de pointe van deze toespraak zou die titel hier ook toepasselijk zijn geweest.
Op basis van de tweede titel zou verwacht kunnen worden dat er een waar verhaal is over Judea en Samaria en een onwaar verhaal en dat beide conflicteren. Het conflict dat in deze paper naar voren wordt gebracht is dat tussen de visie van Nati Rom dat Judea en Samaria Israëlisch bezit is en de opvatting dat wat anderen de Westoever noemen Palestijns bezit is dat door Israël bezet wordt en dat de kolonisten daar die gebieden koloniseren. De toespraak van Nati Rom zal in deze paper gedetailleerder geïnterpreteerd worden, maar vooraf moet al gesteld worden dat dit voorgestelde conflict tussen visies koloniale aspecten kan hebben en dat deze ook in de toespraak naar voren kunnen komen. De paper bevat een discours-analyse om daarmee eventuele kolonialistische aspecten van dit conflict binnen de toespraak beter te begrijpen en een meta-analyse van het gebruik en het nut van postkoloniale hermeneutiek. Hiervoor is het vanzelfsprekend noodzakelijk om postkoloniaal discours te herkennen en daarom begint de paper met een analyse van wat koloniaal discours is en hoe het herkend kan worden.
In zijn tweede deel van Tussen tekst en lezer bespreekt dr. Arie Zwiep postkoloniale hermeneutiek, hoewel slechts kort. Volgens Zwiep is postkoloniale hermeneutiek de opvolger van de hermeneutiek uit de bevrijdingstheologie en met name kritisch op oriëntalisme. Volgens die hermeneutiek zou er een binair perspectief bestaan waarin het Westen goed is en het Oosten slecht en die wordt in postkoloniale hermeneutiek vervangen door een benadering waarin verschillen, diversiteit en pluraliteit op de voorgrond komen (Zwiep, Arie W. Tussen tekst en lezer: Een historische inleiding in de bijbelse hermeneutiek. Vol 2: Van moderniteit naar postmoderniteit. Amsterdam: VU University Press, 2013, p. 404). Postkoloniale hermeneutiek is niet een methode als zodanig, maar een strategie die tonen moet of de eigen culturele erfenis wel of geen recht is gedaan door een koloniaal perspectief (p. 406). Hoewel deze paragraaf over postkoloniale hermeneutiek zeer kort is, kunnen er twee belangrijke lessen uit worden geleerd: 1. Binnen koloniaal discours wordt de pluraliteit van anderen sterk geschaad en 2. de culturele erfenis van anderen wordt weggewuifd of genegeerd.
In het boek Postcolonial Philosophy of Religion van Purushottama Bilimoria wordt het probleem van het gebrek aan pluraliteit van anderen in postkoloniaal discours uitgebreider besproken en ook hoe de ander (in enkelvoud) op een neerbuigende manier wordt aangesproken. Hij zegt hierover (Bilimoria, Purushottama. What Is the “Subaltern” of the Philosophy of Religion? In: Bilimoria, Purushottama & Irvine, Andrew B. (ed.) Postcolonial Philosophy of Religion, Dordrecht: Springer, 2009, p. 15):
“’The other’ not in in Rudolph Otto’s sense of the ‘Wholly Other’, or Alterity, but rather alterity as the ‘enslaved’, ‘disposed’, ‘displaced’ other, which could peripheralize an entire civilization and cultures with a single brush of a pen, as it where.”
Ook de vergelijking van waarheidsclaims en ‘anders-zijn’ in de religiefilosofie kan een koloniale afwijking hebben (p. 18 & 19), blijkt uit zijn bespreking van postkoloniale religiefilosofie. Bilimoria gaat niet specifieker op koloniaal discours in, maar zorgt voor een kader waarin koloniaal discours en postkoloniale hermeneutiek begrepen kan worden, met daarbij het perspectief vanuit de religiefilosofie op de bruikbaarheid van deze hermeneutiek.
Wijlen Bibhuti Yadav, een Indiase religiegeleerde, kiest dezelfde lijn als Bilimoria, maar past dit toe op een specifiek Indiase context. Wat is koloniaal discours vanuit een Indiaas perspectief? “Key to the postcolonial discourse is,” zegt hij hierover (Yadav, Bibhuti S. Mispredicated Identity and Postcolonial Discourse. In: Bilimoria, Purushottama & Irvine, Andrew B. (ed.) Postcolonial Philosophy of Religion, Dordrecht: Springer, 2009, p. 71), “an interpretation of the relation of identity and difference in which the terms of the relation are construed in a geocultural sense. The West is colonial in the sense that it silences difference in defense of its singular identity and eschatological economy.” Dankzij deze toepassing op een specifiek onderwerp, in dit geval India, wordt het koloniale discours veel helderder dan bij Bilimoria.
In koloniaal discours, zegt Yadav, is het Oosten de passieve (inert) die moet zwijgen, terwijl het Westen zelfbewust is en mag spreken. Passief (inert) betekent in deze context dat het Oosten niets van waarde creëert en sterk afhankelijk is van het Westen. Sharada Sugirtharajah gebruikt om dit te illustreren de metafoor van een ouder (Het Westen) en een kind (Het Oosten) (Sugirtharajah, Sharada. Max Müller and Textual Management: A Postcolonial Perspective. In: Bilimoria, Purushottama & Irvine, Andrew B. (ed.) Postcolonial Philosophy of Religion, Dordrecht: Springer, 2009, p. 162). Anders gezegd: of de Westerse traditie is de enige en verbindende intellectuele traditie, of er is überhaupt geen intellectuele traditie. En dat kolonialisme heeft ook een eigen persoonlijkheid (Yadav, Bibhuti S., 2009, p. 72):
“Colonialism is a relational category. It entails a subject so obsessed with its singular identity that it must invent difference… as a site on which to impose itself. […] The mission of this theology is twofold: (a) to reduce history to a clean slate by erasing all signs of a pre-Christian past and non-Christian present from consciousness; and (b) to remember salvation as a future that implies christological identity is universal in scope.”
De beschrijving van kolonialisme zoals hierboven zou impliceren dat koloniaal discours puur iets christelijk is en niet toepasbaar bij andere religieuze opvattingen. Maar binnen het secularisme is het ideaal van een ‘clean slate’ niet verdwenen, het eerste element van zijn tweeledige doel, betoogt Yadav, maar alleen geseculariseerd. Ook ‘redding’, het tweede element, is niet verloren gegaan, maar Verlichtingsrationalisme is ervoor in de plaats gekomen. Ook is kolonialisme een project met een ethische visie, waarbij het christelijke Licht in de plaats komt van de Oosterse Duisternis (p. 83 & 84). Specifieker kijkend naar de Indiase situatie, zoals Yadav doet, nuanceert het plaatje, waarbij het perspectief van de kolonisten op de Indiase elite als meegaand en in zekere zin zelf-koloniserend best ‘positief’ was, terwijl de mensen uit de armere plattelandsgebieden zonder stem en onzichtbaar blijven (p. 78). Kort gezegd creëert Yadav hiermee een kader waarmee kolonialisme buiten een puur christelijke context herkend kan worden.
Het seculiere koloniale kader dat Yadav hier schept zou mogelijkerwijs goed toepasbaar kunnen zijn op de toespraak van de Joodse Nati Rom, dat zal later besproken worden. Om dit te kunnen doen, is het nodig om naar de implicaties van Yadavs visie op zijn tweeledige doel te kijken. De kolonist schept een brede kloof tussen hem en tussen de gekoloniseerde, want anders is hij niet in staat om zich op te dringen, en dat opdringen is het uiteindelijke doel van het tweeledige doel. Yadav gebruikt het woord ‘post’ als een voorbeeld van een woord met grote ironische lading: Europese cultuur gebruikt het woord post om onderscheid te maken tussen mensen die ‘post’ zijn (post-theïstisch, postkoloniaal, postmodern) en de mensen die dat niet zijn (p. 72 & 73). Door dit onderscheid dringt de kolonist zich op aan de ander en rechtvaardigt de onderdrukking van de ander. In de eerste plaats doet hij dit door de waarde van de ander te verwerpen (en de cultuur van de ander). Het uitwissen van de cultuur van de ander creëert voor het koloniale denken een schone lei, maar wist ook de identiteit van de ander uit. In de tweede plaats doet de kolonist dit door zichzelf voor te stellen als degene die zich de toekomst in ontwikkelt, terwijl de ander achter blijft in het verleden. Als dit kader toepasbaar is op de toespraak van Nati Rom, dan moet de ander in de speech afwezig zijn om zijn cultuur uit te wissen en de ander moet voorgesteld worden als achtergebleven. De ander kan verder voorgesteld worden als stil, onproductief of oncreatief.
Het wereldbeeld van Nati Rom
Om te kunnen inzien of Nati Rom Bijbelse teksten in zijn toespraak op een koloniale manier inzet, is het nodig om naar zijn bredere wereldbeeld te kijken, specifiek waar het gaat om de relatie tussen Israël en de Palestijnse gebieden. Zijn toespraak hield hij voor een groep van geheel of grotendeels Nederlandse mensen, zeer waarschijnlijk christen, hoewel dit niet van iedereen verondersteld kan worden. Nati Rom is zelf naar eigen zeggen een Jood, op basis van zijn uiterlijk een orthodoxe jood, inclusief pijpenkrullen.
Aan het einde van zijn toespreek vertelt Nati Rom een verhaal dat de sleutel lijkt tot zijn wereldbeeld zoals zichtbaar in de hele toespraak. Dit verhaal gaat over een stel dat trouwt en in hun huwelijk besluiten zij dat zij in hun huwelijk alles wat ze hebben willen delen met mensen in nood. Op een dag keert de vrouw naar huis terug, zonder ring. De ring heeft ze gegeven aan iemand die in armoede leeft. De echtgenoot wordt woedend, want deze ring is bewijs van hun huwelijk en van de voorwaarden van hun huwelijk. De uitleg van dit verhaal is de volgende: God heeft een verbond gesloten met Israël, dit verbond en daarmee het land behoort Israël toe en Israël kan het niet weggeven. Het land is als de ring die als bewijs geldt voor het verbond. Deze claim op het land, inclusief wat Nati Rom Judea en Samaria noemt, is niet onderhandelbaar en staat heel centraal in zijn wereldbeeld en dit wordt ook zichtbaar in de rest van zijn toespraak.
De eerste zinnen van zijn toespreek benadrukt Nati Rom het belang van zijn geloof in God en de Bijbel en de profetieën met betrekking tot het land van Israël, dat door God gegeven is. Hij noemt God, Bijbel en profetieën de ‘belangrijkste bron van alles.’ Hij vervolgt hierop dat de internationale gemeenschap veel leugens vertelt over Israël en Judea en Samaria (de Westoever) en in zijn toespraak wil hij die leugens corrigeren. Ook wil hij dat mensen hem zijn emailadres geven zodat hij hen ‘het echte nieuws over Judea en Samaria’ kan sturen. Zoals gezegd, de titel The True Story of Judea and Samaria zou een toepasselijke titel geweest zijn voor zijn toespraak. Hij weidt verder uit over hoeveel van de Bijbelverhalen plaatsvinden in wat hij het ‘hartland van Israël noemt. Direct na het verhaal over het gehuwde stel bespreekt hij opnieuw uitgebreid hoeveel moeilijkheden de kolonisten moeten trotseren. Ook beklaagt hij zich hoe de EU producten van de Westoever wil labelen en dat de EU deze gebieden niet als Israëlisch zien wil. De hele wereld is volgens hem aan het proberen ‘Israël te doden.’ Hierop volgt dat Joden dankzij de Holocaust wel naar Israël moesten verhuizen, ‘they came from ashes to redemption’. Het idee dat de Joden terugkeerden naar het beloofde land in combinatie met de Holocaust is essentieel voor de zelfidentificatie van Nati Rom in zijn toespraak.
Een ander terugkerend thema’s is de vrijheid van de Arabieren op de Tempelberg, terwijl de Joden ‘daar niet eens hun lippen mogen bewegen.’ Nati Rom maakt geen onderscheid tussen Arabieren, Palestijnen en moslims, maar zet deze allemaal als een enkele ‘veilige en vrije’ groep tegenover de Israëli’s (specifiek de kolonisten), die moeten vrezen voor hun veiligheid:
“You know the Arab children and the Arab men and Arab women they walk on the streets of Judea and Samaria without any fear in their heart. As normal life should be. But my children are going to school in bulletproof cars. My wife cannot sleep well when I’m not there and also when I am there. We have hundreds of terror attacks every day.”
Bovenstaande stelling wordt gevolgd door een aantal verhalen over terroristische aanvallen en claims van ondersteuning vanuit christelijke organisaties voor terrorisme. De waarheid van deze claims valt buiten het blikveld van deze paper. Ook toont hij een video van Gretta Duisenberg, een activist voor de rechten van Palestijnen, op een manier die sommigen als negatief zullen ervaren. Volgens Nati Rom heeft slechts een kleine minderheid van de mensen wereldwijd Israël lief.
De minderheid die Israël volgens Nati Rom liefheeft, is direct verbonden met zijn perceptie van geestelijke strijd. Nadat hij een vers geciteerd heeft, volgens hem uit de Koran, over dat Mekka een plaats is om te bidden en Al-Quds (Jeruzalem) een plaats voor strijd en voor bloedvergieten, vervolgt hij direct: ’they understand that it is a spiritual war, not about occupied territory. In order to win the war, they (het is opnieuw onduidelijk wie hij bedoelt met ‘they’, aangezien in de eerdere passage zowel Arabieren, moslims en Iran worden genoemd) need to take away the connection between God and the people of Israel.’ Het enige vers uit de Bijbel (Nati Rom gebruikt die term, vermoedelijk bedoelt hij hier exclusief de Tenach mee) dat Nati Rom citeert volgt hier direct op en is het vers uit Jesaja: “My house will be called a house of prayer for all the nations.”
Binnen de toespraak is ook het vredesproces heel erg belangrijk, Nati Rom duidt deze aan als ‘het zogenaamde vredesproces’. De redenen dat de kolonisten op de Westoever en in het verleden in Gaza zo negatief worden neergezet is het vredesproces, beargumenteert hij. Het vredesproces dwingt Israël om stukje bij beetje het Beloofde Land te geven aan terroristen. Het is onduidelijk wie volgens hem die terroristen zijn, of hij denkt dat alle Palestijnen terroristen zijn of dat hun leiders allemaal terroristen zijn. Deze vraag moet gesteld worden, aangezien Nati Rom Golda Meir klaarblijkelijk instemmend citeert wanneer zij zegt dat ‘er vrede zal komen wanneer de Arabieren hun kinderen meer liefhebben dan zij ons haten’.
Vanuit het wereldbeeldperspectief in de toespraak van Nati Rom is een ander aspect belangrijk, zoals samengevat in een citaat van Mark Twain (door Nati Rom enigszins vrij geciteerd) over het Palestina van de negentiende eeuw dat het een ‘hopeless and heartbroken’ land is, waarmee hij bedoelt aan te geven dat het leeg is en dat niemand er woont. Nati Rom benadrukt dit punt vaak, inclusief met foto’s, in zijn uitleg waarom hij en vrienden die met hem in het leger zaten besloten om een nederzetting te bouwen in wat hij Judea en Samaria noemt. Ze pakten een kaart en reden het berggebied van Bijbels Efraïm in, waarvan hij zegt dat het er leeg was. ‘Als je liep, kwam je niemand tegen’ zegt hij over hun zoektocht naar een bron uit Bijbelse tijden. Hiermee zegt hij impliciet dat het toen weliswaar leeg was, maar niet in de tijd van de Bijbel.
Centraal in zijn wereldbeschouwing zoals die naar voren komt in de toespraak is zijn visie op het verbond, een verbond tussen God en Israël. Dit verbond geeft Israël niet alleen het recht op dit land, maar zelf de plicht om het in te nemen. Het recht hebben zij omdat hun voorouders dit land ook al hadden, volgens Nati Rom, wat hij verbindt aan het vinden van een munt uit de periode van de tweede tempel. Het land is het echte bewijs van het verbond met God. De geestelijke strijd die gevoerd wordt gaat daarom niet over land, het land is eerder de frontlinie in een oorlog tegen Gods verbond. ‘The world is trying to kill Israel’ gaat mogelijk niet over het einde van de staat Israël, hoewel dat het geval kan zijn, maar het gaat in zijn toespraak sowieso over het verbreken van het verbond tussen God en Israël en tussen Israël en het grondgebied waarvan Nati Rom gelooft dat het bij het Beloofde Land hoort. Het vredesproces is vanuit dat perspectief niet een stap richting vrede, maar een step richting de overwinning van het kwade, zoals hij het noemt (een voorbeeld: “Somehow Judea and Samaria are a preparation to the kingdom in Jerusalem. And this is exactly why the bad side are [sic] attacking the especially [sic] Temple Mountain and Judea and Samaria.”).
De vijanden van Israël zijn in het perspectief van Nati Rom niet slechts de politici en Palestijnse terroristen, maar ook de media, inclusief Nederlandse media. Deze media creëren een onjuist beeld van Israël en zeker sinds het vredesproces worden de Israëlische nederzettingen voorgesteld als slecht en negatief. Bijna iedereen, ‘the whole world’, is tegen Israël, inclusief politici, terroristen, media en charitatieve instellingen, inclusief het nobelprijscomité.
Representatie van de Palestijnen in de toespraak van Nati Rom
Een kwestie moet nog meer expliciet gemaakt worden dan Nati Rom doet in zijn toespraak: De positie van de Palestijnse inwoners. Nati Rom zegt een hoop over Palestijnen, hoewel hij in zijn toespraak de woorden Arabier, Palestijn en moslim als uitwisselbaar lijkt te zien. Soms verwijst hij naar Palestijnen als ‘they’. Soms is zijn verwijzing naar Palestijnen heel erg impliciet, wat het geval is als hij in de introductie van zijn toespraak de naam West Bank (Westoever) verwerpt ten gunste van de namen Judea en Samaria. Dat doet hij door middel van een grap en wat hij zegt moet niet letterlijk genomen worden, maar het zegt wel iets over zijn houding.
Nati Rom vertelt dat dat gebied vaak de West Bank wordt genoemd, maar die naam moet verworpen worden, want ‘het is niet in het westen van Israël, het is in het oosten, en er is op dit moment nog geen bank.’ Het is een grap, maar er valt een neerbuigende houding in die grap te lezen, alsof de Palestijnen op de Westoever achtergebleven zijn. En ik meen dat deze houding zichtbaar is in de hele toespraak, wat ook een zeker licht werpt op deze grap.
De tweede keer dat de Palestijnen genoemd worden, is dat veel explicieter. Hij bespreekt de Tempelberg en klaagt erover dat er meerdere moskeeën zijn op de Tempelberg, maar geen enkele synagoge. Hij vervolgt: “The Arabs are demolishing, digging and demolishing every evidence in the most important archeological and holy site in the world. The Arabs can go there and they do whatever they want, but the Jews are not even allowed to pray and move their lips.” De vrijheid van Arabieren wordt hier geplaatst tegenover de onvrijheid van de Joden en hij beschuldigt de Arabieren ervan te vernietigen. Hier gebruikt Nati Rom de term Arabier, een paar paragrafen later gebruikt hij bij hetzelfde onderwerp de term moslims, wat me een correctere term lijkt. Niet alleen Palestijnen of Arabieren gaan naar de Tempelberg, maar ook andere moslims, en niet alle Arabieren of Palestijnen zijn moslim. Het onderhoud van de heilige plaatsen op de Tempelberg wordt onder verantwoordelijkheid van een islamitische organisatie uit Jordanië uitgevoerd, het lijkt me dat de beschuldiging van vernieling aan hen gericht is. Het zou niet juist zijn om te denken dat Nati Rom hier slechts spreekt over Palestijnen, hoewel die daar deel van zou kunnen uitmaken.
Al genoemd is het gebruik van het woord moslims wanneer gesproken wordt over onder andere Palestijnen. Nati Rom zegt: “So, the Jews are arrested if they move their lips. What about the Muslims? They are completely free, he says, they can picnic, they can bring clowns, they can kneel on the ground with their backs towards the centre of the Temple Mount, where supposedly was the Holiest of Holiest,” waarbij hij een afbeelding toont van het Heilige der Heilige. Het is onduidelijk of Nati Rom hier denkt aan Palestijnen of aan moslims in bredere zin. Het zou wel nuttig zijn om te weten, want over deze moslims vraagt Nati Rom later: ‘Waarom zijn ze zo geobsedeerd door de Tempelberg? Omdat ze goed begrijpen dat dit een geestelijke strijd is.’
De volgende mogelijke vermelding van Palestijnen heeft betrekking op het vredesproces. Als eerste noemt Nati Rom de Nobelprijs voor Yasser Arafat een leugen, hij vraagt zich af of een grotere leugen dan dit mogelijk is. Dan vervolgt hij dat Israël steeds stukje bij beetje land weg moet geven vanwege het vredesproces en dat dit land aan terroristen gegeven wordt. Het is onduidelijk wie Nati Rom hier precies mee aanduidt, het is niet alleen Yasser Arafat (die toen al 12 jaar dood was). Wanneer Israël bezet land teruggeeft, wordt het logischerwijs aan iemand teruggegeven. Maar aan wie? Of hij denkt dat alle Palestijnen terrorist zijn, of hij denkt dat alleen de leiders van de Palestijnen terrorist zijn en de gewone Palestijnen zijn hier afwezig. Aangezien hij dit niet specificeert, kan niet beantwoord worden wie Nati Rom met deze term aanduidt.
In de gebieden die volgens Nati Rom teruggegeven worden en opnieuw in Palestijnse handen komen zijn dorpen en bij deze dorpen staan borden die zeggen, volgens Nati Rom: “Dangerous for Israeli citizens, it is forbidden and dangerous for your life.” Deze borden zijn racistisch, impliceert hij, maar hij verduidelijkt niet wie verantwoordelijk is voor deze borden. Als vergelijkbare borden bij de toegang naar zijn Joodse dorp zouden staan, wat zouden mensen dan van hem denken? “That I am a racist and that would be right. This is not peace. There is nothing… Nothing connected to peace.” Het is in deze context dat Nati Rom Golda Meir citeert: “the real peace will come when the Arabs will love their children more than they hate us.” ‘Us’ is in deze context vermoedelijk Israëli’s of Joden. Het is goed mogelijk dat dit voor zowel Nati Rom als Golda Meir uitwisselbaar is. Vanuit de context is het niet onredelijk om te denken dat de opmerkingen over racisme gericht zijn op alle Palestijnse inwoners, hoewel het citaat van Golda Meir oorspronkelijk gericht was op alle Arabieren in de Arabische wereld en niet alleen op Palestijnen.
Voordat een volgende representatie van Palestijnen besproken kan worden, is het nodig om erop te wijzen dat dit de tweede keer is dat het onduidelijk blijft of een opmerking (terrorist, racist) gericht is op alle Palestijnen of een deel ervan, in beide gevallen is het niet ongerechtvaardigd om te denken dat ze op alle Palestijnen gericht zijn. En sommige andere opmerkingen kunnen gericht zijn op Palestijnen of in bredere zin op Arabieren of moslims.
De geclaimde leegheid van de Palestijnse gebieden toen Nati Rom arriveerde is al besproken in een meer algemene paragraaf over zijn levensbeschouwing. Het is echter verstandig om er verder op te reflecteren als het gaat om de afwezigheid van Palestijnen in het verhaal van Nati Rom. Nati Rom benadrukt deze claim verschillende keren en komt ook met fotografisch bewijs hiervoor. ‘Er was niemand om langs te lopen’, zegt hij. Er zijn verschillende soorten afwezigheid. Jean-Paul Sartre maakt onderscheid tussen betekenisvolle en betekenisarme afwezigheid, waarbij in zijn voorbeeld de afwezigheid van Pierre in een pub waar hij met Pierre afgesproken had een zeer betekenisvolle afwezigheid is, een afwezigheid die ‘bestaat’, terwijl de afwezigheid van een Pierre die lid is van de Blauwe Knoop in een pub totaal niet betekenisvol is. Op die manier is ook afwezigheid in postkoloniale hermeneutiek een betekenisvol concept. Dit wordt later verder besproken, maar het is voor nu belangrijk dat dit niet onopgemerkt blijft.
Na een best lange geschiedenis van de dorpen die Nati Rom en zijn vrienden bouwden, bespreekt hij opniew de Palestijnen. Hij heeft net verteld over zijn kinderen en stapt dan op een redelijk vloeiende manier over op hoe niets in Judea en Samaria gemakkelijk is, zeker niet wanneer het veiligheid betreft:
“We need to protect ourselves and to carry guns everywhere we go. You know the Arab children and the Arab men and Arab women they walk on the streets of Judea and Samaria without any fear in their heart. As normal life should be. But my children are going to school in bulletproof cars. My wife cannot sleep well when I’m not there and also when I am there.”
Nu komen dus de Palestijnen naar voren, klaarblijkelijk zonder angst en zonder reden om bang te zijn, terwijl de kolonisten moeten vrezen voor hun leven. Wie moeten ze vrezen? Het lijkt alsof Nati Rom hier niet op ingaat, maar een paar zinnen later voegt hij toe: “While I cannot pray on the Temple Mountain, they … teach their children to kill and hate Israel.” Zonder deze zin zou een mogelijke interpretatie kunnen zijn dat de Palestijnen ook reden hebben om bang te zijn, maar dat zij dat desondanks niet zijn. Maar dat is niet wat Nati Rom wil zeggen, de Israëlische kolonisten zijn bang omdat de Palestijnen hun kinderen leren om hen te haten. Aan de anderen kant, zegt Nati Rom, ‘leren wij onze kinderen om elk menselijk wezen lief te hebben, inclusief natuurlijk de Arabieren.’ En opnieuw: “They are spreading hate and brainwash their children to hate.” Dezelfde claim is even later herhaald, nu meer in zijn algemeenheid sprekend over mensen die ‘Israël willen vernielen,” dat is blijkbaar erg belangrijk in de boodschap van Nati Rom: “We have a lot of examples how [sic] they teach their children to hate Israel and to kill Israel.”
Aan het einde van de toespraak is nog een opmerking waarvan het lijkt alsof deze impliciet verwijst naar Palestijnen, maar dat niet doet, daar kom ik nog op terug. Eerst ga ik toewerken naar de afsluiting van dit onderwerp. Andere paragrafen aan het slot van de toespraak bespreken wat levensgeschiedenis van zijn vrouw, de houding van de EU richting de nederzettingen, hij roept aanhangers van Israël op om in actie te komen en vertelt over (de verkoop van) producten uit nederzettingen op de Westoever.
Waar zijn dus de Palestijnen in deze toespraak? De laatste besproken passage is de passage waarin Nati Rom het meest expliciet de Israëlische kolonisten en de Palestijnen tegenover elkaar zet, de kolonisten als liefdevol en inclusief en de Palestijnen die hun kinderen leren om te doden en te haten, en niet alleen dat, ze handelen daar ook naar, waarbij hij voorbeelden geeft van acties door Palestijnse terroristen en vertelt over Palestijnen die stenen gooien. Ook het citaat van Golda Meir zoals aangehaald door Nati Rom claims dat de Palestijnen haten, het citaat stelt voor dat Palestijnen de Israëli’s haten en hun kinderen onvoldoende liefhebben. Andere besproken passages van Nati Rom lijken te zeggen dat de Palestijnen racistisch en terroristisch zijn, hoewel deze passages ook te interpreteren zijn als dat zij niet toepasbaar zijn op de gehele Palestijnse populatie, hoewel die interpretaties me vergezocht lijken. Zeker in de opmerkingen over het racisme van de Palestijnen lijkt me dat minder waarschijnlijk.
Opnieuw wordt de situatie van de (islamitische) Palestijnen tegenover de (joodse) Israëli’s geplaatst wanneer Nati Rom bespreekt dat de joden niet eens hun lippen mogen bewegen op de Tempelberg, terwijl de moslims alle vrijheid hebben om te bidden en zelfs op een beledigende manier te handelen richting de heilige plaatsen van de joden. En moslims, hoewel deze niet noodzakelijk Palestijn zijn, zouden die heilige plaatsen vernielen, inclusief belangrijk archeologisch bewijs.
Tijdens de inleiding van zijn toespraak, vertelt Nati Rom een grap over de naam van de Westoever, waarin hij zegt dat de Westoever niet in het westen is en geen bank heeft. Met het risico dat er te veel in een grap gelezen wordt, zou deze grap veel kunnen zeggen over Nati Roms perspectief op de Palestijnen. Nergens in de toespraak zegt Nati Rom dat Palestijnen dom zijn of achtergebleven of primitief. Er is geen reden om hem hiervan te beschuldigen. Maar het beeld dat Nati Rom van het schetst is somber, om het maar voorzichtig te zeggen. Ze zijn gehersenspoeld en ze leren hun kinderen om te doden en te haten, ze haten zichzelf en in sommige interpretaties van de toespraak zou deze hen er zelfs van beschuldigen dat ze racisten en terroristen zijn. Achtergebleven zijn zou dan nog een relatief vriendelijke beschuldiging zijn. De bewering dat er geen bank is op de Westoever is niet alleen onwaarschijnlijk, maar kan ook gezien worden als beledigend.
Aan het slot van de toespraak zegt Nati Rom iets over gebed. Daar vervolgt hij op: “You are a minority, you love Israel. But you need to know that praying is not enough. We need to pray and act. Because the other side is not only praying to demolish Israel.” Dit lijkt op het eerste gezicht over Palestijnen te gaan. Maar dat gaat het niet. Hij vervolgt: “They are actively working to boycott [inaudible] Israel.” Dit gaat over met name Westerse landen, niet over Palestijnen.
Nati Roms gebruik van Bijbelse tekst
In de hele toespraak citeert Nati Rom maar een tekst uit de Bijbel, een tekst uit Jesaja 56:7: “My house will be called the house of prayer for all the nations.” Het hele vers is langer:
“[T]hese I will bring to my holy mountain and give them joy in my house of prayer. Their burnt offerings and sacrifices will be accepted on my altar; for my house will be called a house of prayer for all nations.” (NIV)
Het bovenstaande vers is geschreven in de context van niet-joden die naar de joden toekomen om God te dienen, de sabbat te houden en het verbond (zoals in vers 6) te houden. Ook gaat het vers over het verzamelen van de joden in de verstrooiing die terugkeren naar Israël (vers 8). Hoewel onduidelijk is hoeveel van de aanwezigen deze verwijzing begrepen, is het redelijk om te denken dat Nati Rom hiermee bekend was toen hij de toespraak schreef. Binnen het wereldbeeld zoals zichtbaar in de toespraak zijn God, Bijbel en profetie in het bijzonder van groot belang en ook geestelijke strijd is als thema in de hele toespraak aanwezig.
Het vers in Jesaja bevat met name de eerste drie elementen: God zal hen naar Zijn heilige plaats brengen, Zijn huis zal een huis van gebed zijn voor alle volken (1), het citaat is een deel van de heilige tekst die belangrijk is voor Nati Rom (2) en de tekst ziet uit naar een gebeurtenis die nu plaatsvindt of in de nabije toekomst verwacht wordt (3). In zijn inleiding zegt Nati Rom: ‘het vindt allemaal nu plaats’, dat zou ook een verwijzing naar deze specifieke profetie kunnen zijn. De geestelijke strijd is, indien aanwezig, in ieder geval minder benadrukt.
Andere verwijzingen naar de Bijbel zijn meer impliciet, er zijn geen andere directe citaten. Hij zegt: ‘Negentig procent van de Bijbelverhalen spelen zich af in het hartland van Israël, Israël is het Beloofde Land’, hij verwijst naar Jozua, de zoon van Nun en naar de jaren dat de Tabernakel in Silo stond. Het eerste gebed in de Bijbel, vertelt hij ook, is het gebed van Hannah, die in de Tabernakel bad en korte tijd later zwanger werd van haar zoon Samuel. Dit zijn allemaal min of meer bekende Bijbelverhalen en boodschappen uit de Bijbel en het is te veronderstellen dat de meeste luisteraars deze verhalen tot op zekere hoogte kenden.
Al deze verhalen en boodschappen worden langs ongeveer dezelfde lijnen gebruikt: God maakte een verbond met Israël, waarin Israël het Beloofde Land is. Geleid door Jozua, de zoon van Nun, begon Israël dit Beloofde Land in te nemen. Het verhaal van onder andere Hannahs gebed toont dat die gebieden ten westen van de Jordaan cruciaal zijn voor Israël en voor het verbond dat God met Israël sloot. Daar staat tegenover dat de kwade kant het verbond dat God met Israël sloot wil verhinderen. Net als het verhaal over de munt uit de tijd van de tweede tempel laten deze verhalen zien dat dit land toen aan Israël toebehoorde en daarom nu ook. Nati Rom legt niet uit hoe volgens hem het oude Israël uit die verhalen (en het onderscheid tussen Israël en Juda) en de huidige staat Israël aan elkaar verbonden zijn. Ook deze afwezigheid is betekenisvol, aangezien zijn zwijgen hierover bij mensen de indruk kan wekken dat de relatie tussen beide een-op-een is.
Het verhaal van het verbond, waarbij het gebied langzaam veroverd wordt en Israël zo historische rechten op dit gebied verkrijgt, specifiek op de gebieden waar de meeste Bijbelverhalen plaatsvinden, is zeer belangrijk om het gedeeltelijke citaat uit Jesaja te begrijpen. Het doel van het verbond in Jesaja 56:6 is dat Joden en niet-Joden zij aan zij God aanbidden en vers 7 vertelt dat dat zal gebeuren op de Tempelberg in Jeruzalem. Daar zullen zij offers brengen en God zal ze aanvaarden. Het lijkt erop dat de boodschap van Nati Rom over Gods huis als een gebedshuis voor alle volken over de tempel gaat. Daarom is de geestelijke strijd die gevoerd wordt gericht op het verbreken van de band tussen God en Israël door middel van de Tempelberg. Dit is in zekere zin ook een zeer eschatologische visie. De Tempel is slechts een gebedshuis voor alle volken wanneer Israël het hartland van het oude Israël, namelijk Judea en Samaria, terugkrijgt als haar rechtmatige bezit. Nergens beweert Nati Rom dat de moskeeën op de Tempelberg vernietigd moeten worden, dus uit de toespraak blijkt niet dat dit het doel is met zijn citaat.
Aangezien het hartland van Israël aan Israël toebehoort, aldus Nati Rom, is de belangrijkste vraag wat hij vindt van de aanwezigheid van Palestijnen daar. Hier is de postkoloniale hermenetiek opnieuw belangrijk. In postkoloniale hermeneutiek hoeft de ‘ander’ niet per se te vertrekken, maar de ander is onderworpen, zijn pluraliteit geschaad, zijn culturele erfenis is verworpen of genegeerd, de ‘ander’ is niet de ‘Ander’ op een respectvolle manier, maar juist de ‘ander’ op een neerbuigende manier. De ander is passief en moet tot zwijgen gebracht worden. De relatie tussen de gekoloniseerde en de kolonist is als die tussen een ouder en een kind en de ander wordt gezien als achtergebleven, als iemand die het licht van de rationaliteit gebracht moet worden. Het gaat niet noodzakelijk om land, het gaat om attitude.
Sommige van de beweringen van Nati Rom over Palestijnen zijn heel duidelijk, andere beweringen zijn multi-interpretabel. De grap over de West Bank is een goed voorbeeld, waarbij de grap over de afwezigheid van een bank gezien kan worden als een manier om de Palestijnen op de Westoever achtergebleven te noemen, maar er hier ook te veel in een grap gelezen kan worden.
De vernielen dat de Arabieren volgens Nati Rom doen kan een teken zijn van een beweerde achtergeblevenheid en zelfs het negeren van de culturele erfenis van in dit geval Arabieren, moslims of Palestijnen, afhankelijk van aan wie men denkt dat deze culturele achtergrond toebehoort. Zoals Nati Rom zegt: “The Arabs are demolishing every evidence in the most important archeological and holy site in the world.” Ze vernielen blijkbaar niet al het ‘Joodse archeologische bewijs’, maar ‘al het archeologische bewijs’. Ofwel Nati Rom meent dat ze zonder onderscheid archeologisch bewijs vernielen, of hij negeert archeologisch bewijs uit de tijd dat Jeruzalem christelijk of islamitisch gebied was.
Verder zijn er twee voorbeelden waarin Nati Rom Palestijnen terroristen en racisten noemt, het is onduidelijk of alle Palestijnen of een deel ervan bedoeld wordt. Dit gebrek aan duidelijkheid is ook zorgwekkend, omdat een van de eigenschappen van koloniaal discourse is dat de pluraliteit van de ander geweld wordt aangedaan. Hoewel de ander, of dat nu de Palestijnen of de moslims of de Arabieren zijn een zeer diverse groep is, worden ze gepresenteerd als een enkele groep. Dit keer steeds terug. Hoewel niet alle Arabieren moslim zijn en niet alle moslims Arabier, worden deze termen consistent door elkaar gebruikt en vaak wordt uit de context duidelijk dat het over Palestijnen gaat. Het is ook dudielijk dat Nati Rom de Palestijnen (of de Arabieren) hatelijk vindt. Is het redelijk om hatelijke mensen en terroristen gewoon vrijelijk in je land rond te laten lopen? Is het redelijk om hatelijke mensen hun kinderen te laten hersenspoelen? Omdat het antwoord behoorlijk voor de hand ligt, is het de vraag of Nati Rom wenst dat het land van het gezuiverd wordt. Expliciet is die boodschap afwezig, maar impliciet niet.
De ander als zijnde passief (inert) wordt zichtbaar in een anekdote waarin Nati Rom vertelt over de leegheid van het land toen zij er begonnen met pionieren. Deze afwezigheid is betekenisvol, aangezien de Palestijnen blijkbaar niets van betekenis hebben gecreëerd in deze heuvels, terwijl Nati Rom en zijn vrienden de beste organische dadels in de wereld kweekten en de beste olijfolie. En zelfs in de tijd van de tweede tempel waren deze heuvels plaats van betekenisvolle gebeurtenissen, zoals de munt uit deze tijd bewijst. De metafoor van de kolonist als ouder en de gekoloniseerde als een kind is echter wel afwezig in de toespraak.
In het algemeen kan de houding ten opzichte van Palestijnen beoordeeld worden als negatief, zelfs als de beweringen over Palestijnen als zijnde racistisch of terroristisch niet gericht zijn op alle Palestijnen. De ander wordt niet gerespecteerd en zijn stem wordt niet gehoord. De pluraliteit van de Palestijnen wordt in deze toespraak zichtbaar geweld aangedaan en ook de neerbuigende houding ten opzichte van hen is behoorlijk zichtbaar. Het is goed te beargumenteren dat de Palestijnen hier worden voorgesteld als passief (inert) en dat hun culturele erfenis wordt genegeerd. De claim van achtergeblevenheid is het minst zichtbaar, maar ook hiervoor kan geargumenteerd worden.
Uiteindelijk draait de manier waarop Nati Rom de Bijbelse teksten in zijn toespraak gebruikt om het idee van Israëlische rechten op de gebieden op de Westoever door het verbond dat God gesloten heeft met Israël. Dit is een geestelijke strijd met eschatologische elementen. In dit perspectief hebben de Palestijnen of Arabieren of moslims domweg de pech aan de verkeerde kant te staan, zij verhinderen het adequaat functioneren van het verbond en het optimistische idee dat alle volken Gods tempel een gebedshuis voor alle volken zullen noemen.
Reflectie op postkoloniale hermeneutiek
Het bestuderen van teksten vanuit een postkoloniaal perspectief is zeker bruikbaar voor het beter verstaan van deze teksten op een bepaalde manier. Zoals deze paper laat zien, helpt het zoeken naar koloniaal discourse zeker om bepaalde onderliggende veronderstellingen over en houdingen naar Palestijnen te herkennen. Op die manier is deze aanpak zeer nuttig. Er zijn twee deels overlappende nadelen.
Het eerste nadeeel komt bij Wilhelm Halbfass (geciteerd door Thomas Ellis) vandaan. Hij noemt postkoloniale hermeneutiek een kritiek op oriëntalisme en daarmee een Europees en eurocentrisch project, net zoals het oriëntalisme zelf (Ellis, Thomas B. On the Death of the Pilgrim: The Postcolonial Hermeneutics of Jarava Lal Mehta. In: Bilimoria, Purushottama & Irvine, Andrew B. (ed.) Postcolonial Philosophy of Religion, Dordrecht: Springer, 2009, p. 106). Ellis is het met dit perspectief niet oneens, maar zoekt liever een dialogische filosofie. Het concrete probleem met deze hermeneutiek is dat het niet wordt tegengesproken wanneer Palestijnen worden voorgesteld als passief en barbaars en hun pluraliteit wordt geschaad, een studie naar discourse biedt daar niet de instrumenten voor. De Palestijnen zijn afwezig in de toespraak en eigenlijk ook in deze discourse studie. De Palestijnen zwijgen nog steeds, hoewel dat zwijgen nu luider klinkt.
Nauw verbonden aan het bovenstaande punt is dat de stem van deze Joodse kolonist slechts weergegeven wordt voor zover hij iets zegt in verband met de Palestijnen. Zelfs wanneer hij de eigen prijst, is het enige waarnaar gekeken wordt wat dit zegt over zijn houding ten opzichte van de Palestijnen. Natuurlijk, postkoloniale hermeneutiek is ook een politiek project en als zodanig zeker niet neutraal, maar ik ben er niet van overtuigd dat deze benadering de opvattingen, intenties en houdingen van Nati Rom en de mensen om hem heen helemaal recht doet. Daar staat wel tegenover dat ik na deze analyse een veel negatievere houding tegenover Palestijnen in de toespraak tegenkom dan ik bij het eerste horen ervan dacht.
Hier de transcriptie van de toespraak van Nati Rom.
Beeld: Antonio Tempesta 1555 – 1630. Mozes bidt terwijl Jozua tegen de Amalekieten strijdt.
Geef een reactie