Bargaining; recensie van Journey to Extremism in Africa en Nexus of Global Jihad

IS-strijder beschouwt het slagveld tijdens de strijd om Mosoel

Wat is een terrorist? Dat lijkt een vraag met een vanzelfsprekend antwoord, maar door de jaren heen is het dat voor mij steeds minder geworden. Wat is een terrorist? Dat is iemand die terroristische dingen doet en die terroristische dingen zijn, daar zijn de meeste terrorismedefinities het over eens, het met een politiek, ideologisch of religieus oogmerk tot doelwit maken van maatschappij-ontwrichtend en veelal potentieel dodelijk geweld door niet-statelijke actoren. Heel logisch allemaal.

Wat opvalt in deze definitie is dat statelijke actoren, zoals politie, geheime diensten, leger, para-militaire organisaties die gelieerd zijn aan een staat, en criminele organisaties zoals de Maffia hier buiten vallen. Dat is een keuze, maar niet perse oncontroversieel. In een eerder stuk over ‘chevauchée‘ leg ik bijvoorbeeld uit dat terroristische organisaties zoals IS en het Syrische leger onder Assad dezelfde tactieken gebruiken als het gaat om honger als tactiek. Dat geldt in veel meer opzichten, inclusief het doelbewust en structureel tot doelwit maken van burgers. Voor de Maffia geldt hetzelfde, zoals dit bericht na het oppakken van Matteo Messina Denaro goed zichtbaar maakt, waarbij de vele moorden, ontvoeringen, martelingen en zelfs enkele bomaanslagen sterk doen denken aan de tactieken die terroristische groeperingen ook gebruiken. Waarom is het bij een Maffia-organisatie geen terrorisme, maar bij andere organisaties wel? Het antwoord dat vaak gegeven wordt, ligt in de motivatie of de intentie. Maar voor hoeverre weten we die?

Alles is terrorisme

Waarom schrijf ik dit in relatie tot het rapport Journey to Extremism in Africa en tot het boek Nexus of Global Jihad? Om te beginnen schrijft Assaf Moghadam iets heel erg interessants in Nexus of Global Jihad; Understanding Cooperation Among Terrorist Actors, namelijk dat allerlei groepen trachten vacuüms te vullen die een institutioneel verzwakkende overheid doet ontstaan, dat nadat de overheid zichzelf ondermijnd heeft deze groepen trachten de overheid verder te ondermijnen, waaronder het geweldsmonopolie. Dit sluit voor een groot deel aan bij mijn eerdere recensie van Why Nations Fail. Die groepen die in deze situatie de overheid verder ondermijnen, doen dat onder andere maar niet exclusief door middel van eigen geweld, en wat al deze groepen gemeen hebben, of we ze nu aanduiden als terroristen, rebellen, guerrilla’s of milities, is dat zij terroristische (dus op burgers gerichte potentieel dodelijke en maatschappij-ontwrichtende) tactieken gebruiken naast andere tactieken zoals guerrilla en conventionele oorlogsvoering (p. 95).

Alle rebellengroepen zijn dus terroristisch? Dat is te gemakkelijk. Maar we moeten er terdege verantwoording van afleggen dat de verschillen tussen terroristische groepen en milities eerder gradueel zijn dan principieel, dat groepen die eerder met name gebruik maakten van terroristische tactieken nu meer kiezen voor guerrillatactieken en andersom, er zit dus ontwikkeling in, en dat belangrijk is om te achterhalen waar die verschillen door ontstaan. Van daaruit kunnen we ook (bijvoorbeeld) onze eigen acties bepalen om terroristische daden te voorkomen of om vruchtbare grond voor het ontstaan van overheidsondermijnende groepen te verminderen. Een benadering waarin een label zoals terrorisme een ‘altoosdurende waarheid’ omvat, brengt ons analytisch niets verder. We komen ook geen barst verder wanneer we terroristen primair als gestoorde figuren zien, de focus op machtspolitiek is cruciaal.

Lokale factoren en identiteit zijn cruciaal

Voordat ik verder ga met Nexus of Global Jihad, ga ik eerst uitgebreider in op het VN-rapport Journey to Extremism in Africa; Pathways to Recruitment and Disengagement. Dit rapport is alleen al een leestip vanwege de gigantische hoeveelheid primaire data die de onderzoekers verzamelden en dit keer juist niet van Europeanen of Arabieren, maar van Afrikanen van beneden de Sahara. Het rapport bespreekt met name de groepen Boko Haram (gelieerd aan IS), IS West Africa Province (ISWAP), al-Shabaab (gelieerd aan Al-Qaida) and and Jama’a Nusrat ul-Islam wa al-Muslimin (JNIM, gelieerd aan Al-Qaida) en bevroeg daarvoor meer dan tweeduizend mensen door middel van enquêtes: meer dan de helft (voormalige) jihadisten, deels naar eigen zeggen vrijwillig gerekruteerd en deels gedwongen, en een controlegroep. Daarbij gebruikt het rapport de term extremist groups of violent extremist groups, een aanduiding die ik op basis van J.M. Berger (zie recensie hier) eerder zou gebruiken voor ideologieën, niet voor groepen en hun tactieken.

Dat kleine verschil in inzicht verandert weinig aan de waardering voor het rapport dat ik heb. Dezelfde dynamiek van overheidsondermijnenende groepen bij zwakke en corrupte overheden die Moghadam waarneemt, is ook zichtbaar in het VN-rapport, waarbij het over Al-Shabaab bijvoorbeeld meldt dat het ‘opereert als zowel een opstand als als een proto-staatsmacht die grote gebieden beheerst en daar als overheid functioneert’, een situatie waarin Al-Shabaab niet alleen staat (p. 50). Het rapport noemt deze groepen daarom ‘hybrid actors’ (p. 49). Lokale gewelddadig-extremistische groepen profiteerden van mensenrechtenschendingen door overheden in het gebied, die leiden tot woede bij de lokale bevolking (p. 51), het gevoel van marginalisatie van de bevolking en corruptie en repressie vanuit de overheid leidt tot vergrootte aantrekkingskracht van VE-organisaties (p. 52). Heel veel hiervan heeft duidelijke samenhang met Why Nations Fail, dus dat ga ik niet allemaal herhalen. Wat belangrijk is, is dat het grote plaatje van Journey to Extremism in Africa volgens mij niet is dat mensen extremist worden, maar dat mensen deel gaan uitmaken van hybride groepen die zowel ideologisch al pragmatisch zijn, dat die mensen daar hun eigen diverse intenties mee hebben, dat die groepen hun eigen intenties hebben, en dat die groepen veel meer gemeen hebben met de meeste rebellenbewegingen dan met het Al-Qaida van 1996 tot 2005 (uitgebreid besproken door Moghadam, naar mijn idee moeten we dat Al-Qaida als de uitzondering in terrorismeonderzoek zien, niet als de norm).

Veel belangrijker is dat het rapport door de focus op Afrika het veelvoorkomende West-centrisme mist. Het onderzoek kijkt bijvoorbeeld of mensen in een dorp of in een stad opgegroeid zijn (vrijwillig rekruten relatief vaak in een dorp, p. 62), of ze religieuze diversiteit waarderen (meer dan de helft van vrijwillige rekruten wel, maar duidelijk minder dan gedwongen rekruten of de controlegroep, p. 68), hoeveel jaar religieuze studie ze hebben gehad (vrijwillige rekruten relatief kort, p. 70, met 64 procent van de vrijwillige rekruten die de Koran nooit zelf leest of niet begrijpt, p. 71), hoeveel vertrouwen men heeft in de overheid (vrijwillige rekruten duidelijk minder dan gedwongen rekruten of de controlegroep, p. 81) en hoe veel toegang ze hebben tot internet (vrijwillige rekruten en gedwongen rekruten allebei veel minder dan de controlegroep). Enfin, het beeld is duidelijk: waar vanuit een Westers perspectief er met angst en vrees gekeken wordt naar internet en religieuze educatie, blijken die beide extremisme eerder tegen te gaan dan te bevorderen.

Dat internet en religieuze educatie die rol spelen, valt goed te verklaren: wie zelf in staat is om religieuze teksten te lezen en hiermee te stoeien, is minder geneigd om er simplistische frames overheen te leggen, en wie regelmatig (via internet) in aanraking komt met andersdenkenden, wordt gedwongen tot enig begrip voor andersdenkenden. Dat maakt ook verklaarbaar waarom het beeld in het Westen zo anders is: iedereen heeft toegang tot internet en via dat internet krijgen ook extremisten toegang tot extremistische propaganda. Ook heeft bijna iedereen hier die deel wordt van een extremistische groep enig religieus onderwijs gehad. Dat leidt er regelmatig toe om internet en religieus onderwijs als factor voor veerkrachtig tegenover de verleiding van extremisme te negeren en juist die beide als oorzaak aan te wijzen.

Het rapport bespreekt onvoorstelbaar veel, dus het hele rapport bespreken zou tientallen pagina’s vragen, maar een paar dingen nog. IJzersterk van de onderzoekers is hoe zij ook niet-religieuze levensbeschouwelijke elementen meenemen. Zo bespreken ze de ontwikkelingen in de vroege jeugd, wanneer de basis voor iemand identiteit gelegd wordt, en de plaats van iemands geboorte (p. 61), verder relatieve verwaarlozing en geweld in de kinderjaren (p. 63) en het effect van basisonderwijs. Een ander ijzersterk punt is hoe pragmatische elementen uitgelicht worden, zoals dat geweldig-extremisten vaker een groep verlieten vanwege een gebrek aan betaling (p. 111-113) of een gebrek aan succes (p. 115, waar veel opgepakte jihadisten aangeven dat zij als zij het anders zouden doen, meer mensen gerekruteerd zouden hebben).

Uit het rapport haal ik twee kernboodschappen: 1. De meeste oorzaken van deelname aan een gewelddadig-extremistische groep zijn lokaal, niet wereldwijd, niet specifiek ideologisch, 2. de rol van identiteit, zowel persoonlijke identiteit als groepsidentiteit, zijn cruciaal en niet te onderschatten. Dat laatste ben ik steeds belangrijker gaan vinden, mensen worden niet plots ideologisch doorgedraaid, maar worden gedreven door empathie voor mensen met wie zij zich identificeren, en met die empathie komt haat voor mensen of abstracte entiteiten die zij zien als een bedreiging voor de mensen met wie zij zich identificeren. Die situatie uit zich in actie en hoe die actie eruit ziet is afhankelijk van omgevingsfactoren, van toegang tot wapens tot samenwerking met anderen, tot de geloofwaardigheid van andere minder gewelddadige acties, zoals protesten of burgerlijke ongehoorzaamheid.

Hoe werken ’terroristische groepen’ samen?

Duidelijk is dat zowel de personen die bij de vier groepen betrokken zijn als de groepen zelf voor een belangrijk deel pragmatisch zijn. Daarmee is het logisch om nu Nexus of Global Jihad te bespreken. Nexus of Global Jihad gaat, zoals de titel ook aangeeft, primair over jihadistische groepen, maar is voor een aanzienlijk deel toepasbaar op alle terroristische groepen, zeker ook de modellen en typologieën die Moghadam ontwikkelt. Voor de duidelijkheid: volgens mij doelt Moghadam met de term terroristische groepen op alle rebellengroepen en dergelijke waarbij terroristische tactieken een significant deel uitmaken van hun arsenaal, zoals eerder besproken.

Terroristische groepen, betoogt Moghadam, zijn geen duidelijk omschreven groepen met lidmaatschapskaarten en contributie en websites met organogrammen. Tegenwoordig wordt er daarom minder gesproken (door analisten, laat ik maar niet over krantenberichten beginnen) over terroristische groepen en meer over terroristische netwerken, met ‘nodes’ (knooppunten) die op allerlei manieren kwantitatief en kwalitatief met elkaar verbonden zijn. Zo’n netwerk kan van alles betekenen (p. 56), zolang er maar tenminste twee knooppunten met elkaar verbonden zijn (p. 55), met sterkere en zwakkere verbanden (p. 59). Die netwerken kunnen deels in kaart gebracht worden en beoordeeld worden op 1. het type terroristische actor, 2. de specifieke relatie die deze met andere actoren heeft.

Dit is allemaal technisch en dat duurt nog even. In zijn model gebruikt Moghadam drie soorten terroristische actoren: 1. terroristische organisaties, 2. terroristische ondernemers en 3. terroristische netwerken. En die verschillende soorten ‘nodes’ kunnen vijf verschillende soorten genetwerkte samenwerking aangaan of, maar dat is alleen tussen twee terroristische organisaties, organisatorische samenwerking (op p. 120 staat een uitgebreid model). Elk van die vijf varianten van genetwerkte samenwerking en de organisatorische samenwerking bestaan uit vier mogelijk intensiteiten van samenwerking, waarbij een fusie vanzelfsprekend de meest vergaande is, transactionele samenwerking het minst vergaand, en strategische allianties en tactische samenwerking daar beide tussenin zitten. De praktijk is, en dat laat het model op p. 118 heel goed zien, is dat de grenzen tussen al die vormen van samenwerking niet vastliggen, maar fluïde zijn, de actoren verschuiven zelf steeds binnen het spectrum, maar ook kunnen elementen van samenwerking heel goed bij bijvoorbeeld strategische allianties en tactische samenwerking passen.

Het grootste deel van het fascinerende boek bestaat uit het uitwerken van de mogelijke varianten binnen het model, waarbij ook eerdere modellen en typologieën worden besproken, en uit case-studies van terroristische groepen, netwerken en personen die binnen de verschillende varianten van zijn model voorkomen. Daar valt weinig over te zeggen, veel van de case-studies zijn bekend, maar hij haalt er op heldere wijze net die elementen uit die van belang zijn voor dit boek, waarbij de samenwerking tussen terroristisch ondernemer Khaled Sheikh Mohammed en terroristische organisatie Al-Qaida (pp. 229-234) en tussen terroristische organisatie Al-Qaida en het land Iran (pp. 196-210) juist binnen zijn model zeer verrijkend zijn. Het slot van de conclusie gaat trouwens verder in op de relatie tussen terroristische actoren en landen.

Tijdens het lezen, waarbij ik aantekeningen maakte op losse A4-tjes, had ik vaak de neiging om vocaal uitdrukking te geven van mijn instemming, in plaats daarvan schreef ik veel uitroeptekens. Het boek van Moghadam beschrijft veel van wat ik al geloof, schrijft dat veel beter op dan ik ooit zou kunnen, en voegt daar naast bewijsmateriaal nog belangrijke systematiek voor analyse aan toe. Als ik iets zou moeten vinden waar ik teleurgesteld over ben, is het dat dat ene punt niet uitgewerkt wordt: als opstandelingen en rebellengroepen net zo goed terroristische tactieken gebruiken en terroristische groepen guerrilla- en conventionele tactieken, en als zoals Shiraz Maher recent schreef (het artikel zat achter een betaalmuur, ik heb zijn argumentatie niet gelezen en de bron mede daarom niet opgeslagen) slechts zeven procent van de handelingen van terroristische groepen onder terrorisme gerekend kan worden, wat moeten we dan nog met dat label terrorisme? En hoe zit het met de samenwerking tussen terroristische groepen die ook niet-terroristische tactieken gebruiken en rebellengroepen die wel terroristische tactieken gebruiken? Op dit vlak blijven er allerlei vragen open staan. En dat mag en dat moet, want in een steeds veranderende wereld moet onze analyse ook blijven veranderen. Mijn analyse blijft ook veranderen en ik heb nog een paar boeken om mij mee te verhouden.

Bargaining

Als laatste wil ik nog iets verder denken over dit onderwerp en dat doe ik aan de hand van de term ‘bargaining.’ Het beeld dat zowel rapport als boek schetsen is dat van mensen en groepen die tenminste deels rationeel handelen. Het rapport laat zien dat mensen vanuit hun (levensbeschouwelijke) achtergrond en kennis beslissen om wel of niet deel te nemen aan een organisatie of entiteit, dat daarbij bijvoorbeeld kans op succes en geldelijke beloning een rol spelen, en dat een gebrek aan deze elementen tot een vertrek kan leiden. Vertrek kan ook veroorzaakt worden door ideologische verschillen, onenigheid over tactiek en strategie en persoonlijk conflict. Het boek toont op zijn beurt weer aan dat terroristische knooppunten, of zij nou individuen zoals terroristische ondernemers, groepen of netwerken zijn, in staat zijn tot pragmatisme in samenwerking en scheuring, Moghadam geeft uitstekende handvatten om die samenwerking te analyseren. Het grote plaatje is volgens mij dit: Iemand raakt op een bepaalde manier verbonden aan een overheidsondermijnende entiteit die gebruik maakt van terroristische tactieken en daarin neemt hij zijn eigen achtergrond mee. Deze entiteit moet zich verhouden tot de externe condities, zoals politieke omstandigheden en toegang tot middelen, en tot de interne condities, zoals ‘leden’.

Over leden gesproken: lidmaatschapskaarten zijn er niet en hoewel het onderscheid tussen lidmaatschap en niet-lidmaatschap vanuit juridische kaders begrijpelijk is, is dat onderscheid analytisch gezien volgens mij flauwekul. Ik spreek liever over associates (betrokkenen zonder actieve rol) en operatives (betrokkenen met een actieve rol), waarbij een operative ook een terroristische ondernemer zoals volgens Moghadam kan zijn.

De entiteit moet een diverse groep associates en operatives voldoende tevreden houden om hen bij zich te houden, met associaties en operatives die vinden dat de gebruikte tactieken te ver gaan, anderen die het niet ver genoeg vinden gaan. Associates en operatives die de entiteit niet zuiver genoeg vinden, en bijvoorbeeld vinden dat andere associates en operatives er eigenlijk niet bij horen, terwijl anderen de zuiverheidsdenkers veel te benauwend vinden en hen eigenlijk liever kwijt dan rijk zijn. En al die operatives en associates moeten op hun beurt weer bepalen of zij verbonden kunnen blijven aan de entiteit en hoe die betrokkenheid eruit kan blijven zien: moet dat meer, moet dat minder, kunnen zij zich aansluiten bij netwerken binnen het netwerk om gezamenlijk tot verandering te komen, zien zij überhaupt perspectief voor verandering?

Laat ik een hypothetisch voorbeeld noemen waaruit blijk hoe complex dit kan zijn. Een extreemrechtse organisatie organiseert regelmatig anti-islamitische manifestaties en een subnetwerk binnen die organisatie (operatives) heeft enkele keren molotov-cocktails gegooid naar moskeeën, hoewel niet uit naam van die organisatie. Piet is tegen de aanwezigheid van moskeeën in Nederland, vindt dat geweld tegen moskeeën en moslims daarvoor geoorloofd is en vindt dat de molotov-cocktails die naar moskeeën gegooid zijn eigenlijk niet ver genoeg gaan. Hij is geen lid geworden van de extreemrechtse organisatie en sluit zich ook niet aan bij het subnetwerk, maar bekritiseert vanaf de zijlijn de organisatie voor haar laksheid. Hij is formeel gezien geen ‘associate’, zeker geen ‘operative’, maar hij is wel op een bepaalde manier verbonden met dit netwerk en in sommige opzichten gevaarlijker (misschien moet je hem wel als een terroristisch ondernemer kwalificeren). En wanneer hij in opvattingen verschuift of de organisatie verschuift in opvattingen of daden, kan er een moment komen dat hij wel een ‘associate’ of een ‘operative’ wordt, of hij kan zelfstandig tot daden overgaan. Aan de andere kant kunnen de banden binnen het netwerk tussen hem en de anderen steeds zwakker worden. Er spelen dus allerlei belangen, waarbij mensen op basis van rationele overwegingen hun plaats wel of niet innemen binnen een netwerk en die plaats en het handelen binnen het netwerk zijn fluïde.

Anders gezegd, en daarmee rond ik af, op elk niveau van een ’terroristische organisatie’ vindt een vorm van onderhandeling plaats, zijn er voortdurend schuivende panelen, en moeten we ons niet alleen afvragen of mensen wel of geen deel uitmaken van zo’n organisatie, maar moeten we juist kwalificeren wat de aard van verbondenheid met een organisatie of netwerk is en wat de plaats van zo’n netwerk is binnen een samenleving en politieke orde. Echt super interessant. Maar ook een vraag die ons terugwerpt op de kern: wat is een terrorist? Wat is een terroristische groep? Wat is terroristisch handelen? En hoe verhouden overheden en criminele groepen zich daartoe? Onderzoekers en analisten zullen met deze vragen nog lang worstelen en dat doe ik ook. Bargaining is voor mij het woord om de complexiteit aan te duiden, niet om een panklare oplossing neer te leggen, want in een voortdurend veranderende wereld, moeten we daar volgens mij niet op rekenen.

Afbeelding: IS-strijder beschouwt het slagveld tijdens de strijd om Mosoel, propaganda-afbeelding van IS.

Titel: Journey to Extremism in Africa: Pathways to Recruitment and Disengagement
Auteurs: Meervoudig team van schrijvers en onderzoekers
Uitgever: UNDP
Jaar: 2023
Pagina’s: 158

 

Titel: Nexus of Global Jihad; Understanding Cooperation Among Terrorist Actors
Auteur: Assaf Moghadam
Uitgever: Columbia University Press
Jaar: 2017/2019
Pagina’s: 400


Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie-gegevens worden verwerkt.