Waarom we niet preventief ‘banden uit het verleden’ moeten verbreken

Aeneas en de Sybil in de onderwereld, Jan Brueghel

Bij het opdragen, een gewoonte in mijn kerkelijke gemeente die enigszins vergelijkbaar is met kinderdoop in andere kerken, is de afgelopen jaren de gewoonte ontstaan om ‘eventuele banden uit het verleden te verbreken’. Lange tijd heb ik me hieraan geërgerd, maar pas recent heb ik me er actief tegen verzet. De argumenten van een brief die ik hierover schreef hieronder. De eerste reactie van de oudsten was in ieder geval positief.

1.

Er is een zestal bezwaren dat ik tegen deze gewoonte heb. Veel daarvan hangen enigszins samen. Het eerste en volgens mij minst sterke is het vage karakter ervan: er wordt gesproken over ‘banden uit het verleden’, wat doet vermoeden dat gedoeld wordt op demonische gebondenheid of bezetenheid, zonder dat dit expliciet uitgesproken wordt. Of gaat het over zaken als verslaving (volgens sommigen ook een zaak van demonische gebondenheid) of over de gevolgen van zonden van de ouders, zoals bijvoorbeeld verslavingen aan genotsmiddelen of drankmisbruik tijdens de zwangerschap? Het wordt allemaal geriefelijk in het midden gelaten. Een concretere invulling hiervan zou veel duidelijkheid scheppen, maar het natuurlijk ook vatbaarder maken voor kritiek. In het algemeen zie ik graag een zo concreet mogelijke invulling van wat we doen en bespreken, kwesties in het vage laten is soms nodig, maar vaak een teken van zwakte, terwijl als je iets concreet maakt, toon je erover nagedacht te hebben en te weten waar je voor staat.

2.

Mijn tweede bezwaar is het willekeurige karakter van dit ‘verbreken’. We bidden toch ook niet voor eventuele erfelijke ziekten die mensen eventueel in hun lichaam aanwezig hebben? En dat terwijl we zeker weten dat erfelijke ziekten bestaan en op genetische wijze doorgegeven kunnen worden. Van (demonische) gebondenheid weten we dat het bestaat, maar zowel vanuit de Bijbel als vanuit de wetenschap hebben we geen enkele aanleiding om te denken dat die van ouder op kind doorgegeven wordt. Voor mij is het nog wat anders als we goede redenen hebben om te geloven dat de ouders ‘aan het kwade gebonden zijn’, maar zolang we niet weten of er banden te verbreken zijn en of die banden überhaupt op erfelijke wijze doorgegeven kunnen worden, krijgt de hele kwestie een uiterst theoretisch karakter, om over eventuele claims (die soms voorkomen) dat die banden nu doorbroken zijn nog maar niet te spreken.

2b.

Een klein zijspoor hierbij is dat er in sommige delen van de vroege christelijke kerken de gewoonte was om te vasten en de duivel af te zweren (zie Stander & Louwes, De doop in de vroege kerk, 2010, p. 57-59, p. 77 & 78, p. 137, p. 156, p.163) of zelfs duivels uit te drijven (Standers & Louwes, p. 67, 71, 115). Hier gaat het niet om zuigelingen, die nog niet gezondigd hebben en waarvan er geen reden is om te geloven dat zij gebonden zijn aan de macht van de Duivel of van de zonde, maar om mensen die een leven zonder Christus geleid hebben en zich nu bekeren. Bij de doop worden zij niet alleen symbolisch schoongewassen, maar ook gereinigd van de macht van de Duivel. Het lijkt mij onjuist om dat over te zetten naar de gewoonte van het opdragen, omdat het opdragen (zoals ik later uitleg) een andere bijbelse functie heeft.

3.

In het tweede bezwaar heb ik mijn derde bezwaar al kort aangestipt: volgens mij is dit preventief ‘verbreken van banden uit het verleden’ onbijbels. Ik doel hiermee niet alleen op het feit dat het in de Bijbel niet voorkomt. Zo is de tekst over het ‘bezoeken’ van misdaad van de ouders aan de kinderen tot in het vierde geslacht (Exodus 20:5&6) weliswaar moeilijk te begrijpen, maar is in ieder geval onbetwistbaar dat het spreekt over Gods houding en handelen, niet dat van eventuele duistere krachten. Maar ook in het bredere wereldbeeld van de Bijbel is deze gewoonte afwijkend: ‘banden uit het verleden’ worden in het Hebreeuwse wereldbeeld vooral geassocieerd met familie, soms met grond, soms met koningen, maar in al die gevallen gaat het om positieve banden die helemaal niet verbroken hoeven of dienen te worden. Het opdragen, vooral bij een oudste kind, hangt dan weer nauw samen met het offer en met het geven van de eerstelingen, het gaat om het (deels symbolisch) geven van waar God recht op heeft, niet om iets van God te krijgen of om het kwade uit te drijven. Bij het bijbelse opdragen hoorde het offeren van een dier, dat zo in de plaats kwam van het opgedragen kind, en het vlees van dit dier werd bij een feestmaal gegeten. Het was als zodanig dus een feestelijke gebeurtenis, niet een angstige.

4.

Mijn vierde bezwaar betreft ons eigen wereldbeeld en hoe dat beïnvloed wordt door het preventief ‘verbreken van banden uit het verleden.’ Wat precies bedoeld wordt met ‘banden uit het verleden’ wordt binnen [mijn gemeente] in het midden gelaten, maar de indruk die gewekt wordt is dat het over een soort demonische gebondenheid gaat. In mijn jonge jaren waren de boeken van Frank Peretti en Randy Alcorn erg populair, ik heb ze zelf ook (en met veel plezier) gelezen, waarin een fictieve wereld geschapen werd waarin strijd tussen engelen en demonen heel concreet gemaakt werd, een onzichtbare wereld werd als het ware heel zichtbaar gemaakt. Het zijn prachtige boeken en als fictie is er niets mis mee. Maar ze scheppen wel een bepaald wereldbeeld, als ik dat expliciet mag maken: ze scheppen een wereldbeeld waarbij demonen op elke hoek van de straat dreigen zich met hun klauwen in je nek vast te grijpen. In de Bijbel daarentegen verschijnen engelen meestal als mensen. Dit geldt niet voor alle bijbelboeken, sommigen staan vol met dit soort beelden en symboliek, maar over het geheel genomen is de Bijbel behoorlijk nuchter als het gaat om fenomenen als engelen en duistere machten. We hoeven onszelf daarom geen angst aan te jagen met allerlei fantasieën over demonische verbondenheden.

5.

Mijn vijfde bezwaar lijkt een soort tegengestelde van het vierde bezwaar: dit ‘verbreken van banden’ kan een vals gevoel geven van veiligheid en bescherming tegen het kwaad. De realiteit is dat geen mens ‘een eiland’ is, al als we geboren worden komen we in een web van relaties terecht en op vele manieren dragen we het verleden met ons mee, soms als een last, meestal als iets wat we bij ons dragen en waar nuttige en hinderlijke ervaringen tussen zitten. Dit web van relaties en het verleden dat we meebrengen maken ons gedeeltelijk wie we zijn. En we kunnen daar niet maar even vanaf komen door het ’te verbreken in Jezus’ Naam’, nog los van de vraag of dat wenselijk is. Slechts voor een enkeling is het een last en voor die enkeling is het uitspreken van deze formule het equivalent van tegen een naakte zeggen: ‘kleed je vooral goed!’ (Jakobus 2:15-18). Liever zie ik stevige en doordachte ondersteuning voor de mensen waarvan we weten dat ze gebukt gaan onder de last van (banden vanuit) het verleden dan gebeden en proclamaties als een schot hagel, met niets meer dan de hoop dat ze ergens doel treffen.

6.

Mijn zesde en laatste bezwaar is volgens mij het sterkst: Jezus heeft het kwaad al overwonnen. Natuurlijk weten we dat er kwaad is in de wereld, dat dat kwaad ook goede en vrome mensen treft, maar dat kwaad is niet langer dominant in de wereld en we hoeven het niet overal te vrezen, zeker niet in onze pasgeborenen. Via het opdragen geloof ik dat we onze kinderen symbolisch aan God mogen aanbieden en onze kinderen mogen zegenen, dus hoopvol de geboorte van onze kinderen vieren, niet uit vrees bescherming zoeken tegen dreigingen die we niet eens kennen.

Ondanks dat het ‘banden uit het verleden verbreken’ een gewoonte is die volgens mij vanuit goede bedoelingen is ontstaan, geloof ik dat het beter is om met deze gewoonte te stoppen. Daarvoor heb ik zes argumenten naar voren gebracht: 1. Te vaag wordt gehouden wat die ‘banden uit het verleden’ behelzen, 2. Het wel preventief verbreken van ‘banden uit bet verleden’, maar niet het preventief genezen van erfelijke ziekten geeft het een willekeurig karakter, 3. Het is volgens mij onbijbels en de betekenis van bet opdragen is heel anders, 4. Het wereldbeeld dat we onder andere door deze praktijk creëren is volgens mij schadelijk voor de gemeente, 5. Deze praktijk zorgt voor risico op een vals gevoel van veiligheid, en 6. Jezus heeft het kwaad al overwonnen, deze praktijk is daarmee overbodig. Deze argumenten zijn volgens mij ruimschoots afdoende om deze praktijk opnieuw tegen het licht te houden en te kijken welke argumenten er zijn om deze praktijk wel voort te zetten.

,

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie gegevens worden verwerkt.