Twee door een Palestijn gedode kolonisten leverde zondagavond 26 februari een uitzonderlijk felle tegenreactie op van een grote groep Westoeverkolonisten, waarbij een Palestijnse hulpverlener gedood werd en bijna honderd Palestijnen gewond raakten. Het geweld op zich verbaast niet meer, ook niet op deze schaal, maar wel opvallend is dat het geweld op deze schaal dit keer niet primair van het Israëlische leger kwam, maar van de Westoeverkolonisten zelf. Dit roept vragen op over de rol die deze kolonisten spelen binnen wat wel het Palestijns-Israëlische conflict wordt genoemd, en dan specifiek de vraag of de kolonisten combattanten zijn.
De vraag of de Westoeverkolonisten combattanten zijn, is geen simpele vraag en roept allerlei emoties op. Ik vind het geen goed idee om die vraag uit ideologische motieven te stellen, zoals hier, hoewel ik de emotie heel goed begrijp. Kolonisten zijn niet alleen mannen, maar ook vrouwen en kinderen. Op het eerste gezicht doen deze mensen, of in ieder geval de meeste, niets anders dan domweg ergens wonen, terwijl de combattantenstatus impliceert dat deze mensen het principiële recht om te leven automatisch verliezen. Het is ook niet een vraag om lekker op een studeerkamer over te delibereren, levens van mensen staan op het spel. Mede om deze reden probeer ik hier extra zorgvuldig en gevoelig mee om te gaan en de juiste onderscheiden te maken. Belangrijk voor mij is daarbij dat ook Palestijnen mensen zijn, mannen, vrouwen en kinderen, en dat zij dus net zo goed in principe recht op leven hebben. Ook zij verliezen alleen in zeer specifieke omstandigheden dit recht.
Voordat ik begin met de vraag of Westoeverkolonisten combattanten zijn, is er een belangrijk punt te benoemen. Combattanten spelen een rol in het oorlogsrecht. De vraag of dit een conflict is binnen de grenzen van het oorlogsrecht sla ik voor nu even over, dat is een ingewikkelde vraag en het antwoord is niet geheel vanzelfsprekend, maar binnen de context van dit stuk ga ik uit van de veronderstelling dat hier sprake is van een dergelijk conflict. Verder is binnen het oorlogsrecht traditioneel de consensus dat het voeren van oorlog voorbehouden is aan staten. Vandaar de rol die de ‘legitieme autoriteit’ hierin speelt. Er is geen Palestijnse staat en ook geen Palestijnse soeverein die kan dienen als legitieme autoriteit. Daarmee zijn Palestijnen die mensen doden of een dreiging doen uitgaan geen formele combattanten volgens het oorlogsrecht, wanneer zij wel strijden tegen de bezetter, verliezen ze wel hun beschermingen als burger, maar krijgen ze niet de beschermingen (privileges) die een formele combattant normaal gesproken wel heeft. Dit is vergelijkbaar met de situatie waarin een militair een vijandig uniform aantrekt om zo te kunnen infiltreren achter vijandelijke linies, die om die reden gefusilleerd mag worden, zelfs als hij geen dreiging meer vormt. Zo zit het ook tot op zekere hoogte met Palestijnse burgers die in opstand komen. Mogelijk geldt hetzelfde voor Westoeverkolonisten, als wij tot de conclusie komen dat zij combattant zijn. Dat is om te beginnen een belangrijk onderscheid.
Hoe dan ook zijn de wetten voor gewapend conflict niet of slechts ten dele toepasbaar op de situatie op de Westoever, hoewel de laatste jaren de consensus op dit vlak wel wat verschoven is (zie hiervoor The Jewish Settlements in the West Bank: International Law and Israeli Jurisprudence van Michael Galchinsky, pp 118 & 121). Als ik naar het internationaal recht en het oorlogsrecht kijk, en naar de ontwikkeling hiervan, begrijp ik goed dat het voeren van oorlog aan staten is voorbehouden, daar hebben staten die het internationaal recht formeren alle belang bij. Oorlogsrecht als zodanig is hier dus slechts ten dele toepasbaar, vooral bij die denkers volgens wie de principes van jus in bello (rechtvaardigheid binnen een oorlog) afhankelijk zijn van het principes van jus ad bellum (de vraag of een oorlog op zichzelf rechtvaardig is). Als deelname aan een conflict slechts rechtvaardig is als deze onder een legitieme autoriteit gevoerd wordt, en de Palestijnen hebben geen legitieme autoriteit, zou er nooit sprake kunnen zijn van rechtvaardige oorlog volgens het internationaal recht. Ik kijk daar anders tegenaan. Daarom laat ik kwesties over legitieme autoriteit achterwege, maar probeer wel voortdurend de belangrijkste principes in het oorlogsrecht te bespreken.
Met de bovenstaande beperkingen in het achterhoofd, is het een goed moment om te beginnen met de directe aanleiding. Nadat twee Israëlische kolonisten in het stadje Hoewara op de Westoever door een nog voortvluchtige Palestijn werden doodgeschoten, vielen kolonisten het Palestijnse stadje aan, waarbij zij tientallen auto’s en woningen in de brand staken, een Palestijnse hulpverlener doodschoten, twee anderen met kogels verwonden en anderen neerstaken of met metalen staven sloegen. Het hoofd van de Samaritaanse Regionale Raad, een raad van Westoeverkolonisten, riep op om het hele stadje van de aardbodem weg te vagen (herhaald door minister van financiën Smotrich), terwijl politici van regeringspartijen opriepen om het hoofd koel te houden, maar nauwelijks maatregelen namen om het geweld te beteugelen. Een stevige reactie kwam wel vanuit de oppositionele arbeiderspartij, waarvan leider Merav Michaeli de daders terroristen noemde die hun legitimiteit krijgen vanuit hooggeplaatste kabinetsleden en waarschuwde dat dit uiteindelijk Israël zal ruïneren.
Al snel doken allerlei filmpjes op van de aanvallen op Hoewara en het nabijgelegen Za’tara, zoals hier, hier een hele serie en hier een andere serie. Het beeld dat op die vele filmpjes naar voren komt, is duidelijk: De kolonisten zijn met velen, ze zijn gewelddadig, deels gewapend, het Israëlische leger grijpt niet in en de kolonisten weten dat ze zonder consequenties los kunnen gaan. De Israëlische analist Yonatan Touval noemt het een pogrom, later klaarblijkelijk herhaald door de voor de Westoever verantwoordelijke Israëlische generaal, en ondanks de gewichtigheid van deze term, vrees ik dat het gebruik ervan terecht is. Het gewelddadig karakter van de betrokken kolonisten, waaronder vrouwen en kinderen, is wel duidelijk, maar dat maakt deze kolonisten nog geen combattanten, laat staan de kolonisten die bij deze gewelddadigheden helemaal niet betrokken waren. Daarom begin ik eerst met een analyse van de rol die de kolonisten spelen in de Israëlische bezettings- en annexatiepolitiek en vervolg ik met een beschrijving van wat combattanten zijn, tot slot leg ik beide naast elkaar en kijk ik of en onder welke voorwaarden zij combattanten zijn en wat dit betekent voor het handelen van andere mensen naar hen toe.
Welke rol spelen de Westoeverkolonisten in de Israëlische bezettings- en annexatiepolitiek?
De vraag die ik hier stel zal voor velen al een teken zijn van mijn vooroordelen. Dat mag, daar raak ik niet ernstig van onder de indruk. Voor mij is het internationaal recht leidraad en de status van de bezette Westelijke Jordaanoever staat binnen dat recht niet ter discussie. En overigens ook niet binnen Israël, Israël heeft die gebieden in ieder geval officieel niet geannexeerd en de aanwezige Palestijnse bevolking geen burgerrechten gegeven. Kolonisten mogen gerust die gebieden aanduiden met Judea en Samaria, als zij dat graag willen, maar het gebruik van die termen maakt die gebieden nog niet Israëlisch. Dat betekent dus dat er vooralsnog sprake is van bezette Palestijnse gebieden.
Waar het internationaal recht ook duidelijk over is, is dat de rechten van de bevolking in bezet gebied gerespecteerd moeten worden. De bezittingen van de bevolking moeten gehandhaafd worden en zelfs wanneer die bezittingen om wat voor reden dan ook in beslag worden genomen, moeten ze wanneer er vrede is zoveel mogelijk in oorspronkelijke staat worden teruggegeven. Ook moeten de bestaande wetten gerespecteerd worden (The Jewish Settlements in the West Bank, p. 118). Verder mag de bezettende macht geen maatregelen nemen die de (etnische) samenstelling van de bezette gebieden veranderen, het recht van zelfbeschikking ontnemen, bewegingsvrijheid meer dan noodzakelijk ontnemen, natuurlijke hulpbronnen afpakken, ongelijkheid veroorzaken of voor een inadequate levensstandaard zorgen (The Jewish Settlements in the West Bank, p. 119).
Het is direct duidelijk dat het loutere bestaan van de nederzettingen de rechten van de Palestijnse bevolking schendt. De eigendomsrechten van de bevolking worden niet gerespecteerd, Israël ziet de eigendomsrechten uit de Ottomaanse tijd überhaupt niet als rechtsgeldig, hoewel ze dat natuurlijk wel zijn, de nederzettingen worden gebouwd op Palestijns land, wat leidt tot verlies van natuurlijke hulpbronnen en verregaande inperking van hun bewegingsvrijheid. Ook wordt Palestijnen structureel bouwvergunningen onthouden, ook voor scholen en ziekenhuizen, schrijft The Guardian. Daarnaast verandert door de bouw van de nederzettingen de etnische samenstelling van de Westoever, volgens B’tselem woonden er in 2019 meer dan zeshonderdduizend kolonisten op de Westoever en dat is sinds die tijd eerder toe- dan afgenomen. In 2019 woonden er volgens de VN 2,9 miljoen Palestijnen tegenover 630.000 kolonisten in honderdvijftig nederzettingen en 128 buitenposten, dat is dus een substantieel aandeel.
Sommigen zullen opmerken: Het is waar dat die mensen daar zijn gaan wonen en het is waar dat ze daar illegaal wonen, het is zelfs waar dat ze substantiële invloed hebben op de bevolkingssamenstelling, maar deze kolonisten vertegenwoordigen de Israëlische staat niet, dus kunnen ze ook geen deel zijn van de Israëlische bezettings- en annexatiepolitiek. Daar valt op het eerste gezicht wat voor te zeggen en de jure is het juist. Maar een strikt op de feiten gebaseerde analyse laat een ander beeld zien.
De factsheet van de VN bespreekt bij voorbeeld het aantal Israëlische roadblocks en checkpoints die de Palestijnse bewegingsvrijheid inperken: “593, most of them aimed to protect Israeli settlers. (Source: UN OCHA “Occupied Palestinian Territory (oPt) Humanitarian Needs Overview 2021” Dec 2020)”. Wat er feitelijk op de grond gebeurt is dat kolonisten eerst de Westoever binnentrekken, daar buitenposten bouwen, die buitenposten moeten vervolgens beschermd worden, waarna het Israëlische leger roadblocks en checkpoints opricht die de kolonisten beschermen en de Palestijnse bewegingsvrijheid verder inperken. Zo lijkt er een een-tweetje plaats te vinden tussen de kolonisten en het Israëlische leger. Maar feitelijk is het nog wat geavanceerder. Ik noem al nederzettingen en buitenposten. Wat is het verschil? Nederzettingen zijn door de Israëlische rechter zogenaamd gelegaliseerd (dus volgens Israëlisch recht zijn ze legaal, ondanks dat ze dat volgens internationaal recht niet zijn), buitenposten zijn dat niet.
Dankzij de bovenstaande driehoek krijgen de nederzettingen de zweem van legaliteit en vertegenwoordigen de illegale bouwwerken daar plots een zekere waarde. Zeker is dat de Israëlische overheid ook op andere manieren de nederzettingen op de Westoever faciliteert, onder andere door het verlenen van hypotheken, huursubsidies, belastingvoordelen, bedrijfsleningen, gratis onderwijs, het aanleggen van infrastructuur en verdediging (The Jewish Settlements in the West Bank, p. 117, en deze steun is sinds 2002 alleen maar toegenomen). Het gaat hier dus duidelijk niet over een puur eigen initiatief van de kolonisten, slechts geleid door hun eigen overtuigingen, maar er is een brede samenwerking tussen de kolonisten en de Israëlische overheid met het doel om deze nederzettingen te bouwen. Lang is die samenwerking verborgen onder strategische ambiguïteit, maar daarvan blijft steeds minder over. Hoewel de kolonisten niet door de Israëlische regering daar naartoe worden gebracht, valt dit onder de indirecte “transfer … of parts of the Occupying Power’s own civilian population into the territory it occupies” (The Jewish Settlements in the West Bank, p. 121).
Het gevolg van al deze nederzettingen, buitenposten, roadblocks en checkpoints (en de muur ‘tussen’ Israël en de Westoever) is dat inmiddels zo’n 61 procent van de Westelijke Jordaanoever buiten het bereik ligt van de Palestijnen, volgens deze VN-factsheet, en de armoede onder Palestijnen is schrikbarend hoog.
De legaliseringen van nederzettingen leidt sluipenderwijs tot een feitelijke annexatie van de Westoever (een beleid begonnen door Begin, The Jewish Settlements in the West Bank, p. 120), zelfs al is daar de jure geen sprake van. Galchinsky noemt dit het creëren van ‘facts on the ground’ (The Jewish Settlements in the West Bank, p. 117) en dit beleid valt zeker te categoriseren als het creëren van een voldongen feit. Het Internationaal Strafhof is dezelfde mening toegedaan (The Jewish Settlements in the West Bank, pp. 127 & 128). De recente beslissing van de nieuwe extreemrechtse regering Netanjahoe om de verantwoordelijkheid over de Westoever over te dragen van militair naar civiel bestuur, is in die zin slechts een formalisering van een al bestaande situatie. De liberale Israëlische krant Ha`aretz gaat zelfs verder dan vrijwel alle internationale instituten en zegt dat hierdoor een situatie van formele en volledige apartheid ontstaat.
Het doel van de nederzettingen is echter niet alleen het creëren van voldongen feiten en het veranderen van de bevolkingssamenstelling, de nederzettingen spelen ook een rol in het Israëlische veiligheidsbeleid. In 1979 oordeelde het Israëlische Hooggerechtshof dat de “Jewish settlements in occupied territory serve actual and real security needs,” omdat burgerkolonisten verdachte activiteiten van de bezette bewoners kunnen doorgeven aan het Israëlische leger, hoewel in andere zaken dit veiligheidsargument ingeperkt werd (The Jewish Settlements in the West Bank, pp. 122 &123). Veel van de nederzettingen zijn bewust op heuveltoppen gebouwd, om zo symbolisch en feitelijk controle te krijgen over Palestijnse dorpen, doelbewust is een grote groep nederzettingen gebouwd om zeven Palestijnse steden te omcirkelen. Dit moest niet alleen van de Westoever een ‘patchwork’ van niet-aaneengesloten Palestijnse gebiedjes creëren en zo een eventuele toekomstige Palestijnse staat onmogelijk maken, maar gaf de kolonisten een aanzienlijke rol in het Israëlische veiligheidsbeleid (The Jewish Settlements in the West Bank, p. 126). Kolonisten worden niet alleen beschermd door het Israëlische leger, ze hebben ook hun eigen veiligheidsorganisaties opgetuigd.
Als ik bovenstaande kort samen mag vatten, dan zou ik zeggen dat de kolonisten en de Israëlische regering in nauwe samenwerking de bezittingen van de Palestijnen afpakken en hun rechten afnemen. Er is misschien geen formele opdracht vanuit de Israëlische regering, maar er is wel een vorm van actieve steun vanuit de staat Israël die het niveau van gedogen verre overstijgt. Ook zijn kolonisten op de hoogte van het feit dat hun nederzettingen volgens het internationaal recht illegaal zijn. Hoe de kolonisten zichzelf zien, is niet per se duidelijk, maar zeker is dat vanuit de Israëlische overheid de kolonisten mede gezien worden als onderdeel van het Israëlische veiligheidsbeleid. Voor hoeverre de eerder besproken lezing van Nati Rom representatief is voor alle Westoeverkolonisten is moeilijk in te schatten, maar zeker is dat sommigen zich zien als verlengstuk van de Israëlische staat, die zij als zodanig dan weer zien als de rechtsopvolger van het Israël uit de Bijbel en daarom rechthebbend op de gehele Westoever. Het doel is dan ook om de Palestijnen uit Palestina te ‘zuiveren’ en de gehele Westoever Joods te maken. Nati Roms lezing is een goed voorbeeld van de ontmenselijking die daarbij komt kijken. Maar hoe kwalijk die ideologie ook is, daarmee is nog niet bewezen dat de Westoeverkolonisten combattanten zijn volgens de oorlogsethiek. Voordat ik dat ga bespreken, wil ik nog een tweetal punten toevoegen.
Mijn eerste punt is dat veel van deze Israëlische kolonisten gewapend zijn. Mede daardoor vinden er veel van dit soort incidenten plaats, waarbij Palestijnen door kolonisten worden beschoten. Hoeveel Westoeverkolonisten vuurwapens bij zich dragen is onbekend, net zoals het precieze aantal incidenten, maar het is duidelijk dat geweld van Westoeverkolonisten veel voorkomt en The Guardian noemt het in 2021 al structureel. De gebeurtenissen in Hoewara bevestigen slechts opnieuw een trend die al lange tijd zichtbaar is. Nog in januari kondigde Netanjahoe aan meer kolonisten te gaan bewapenen.
Het tweede punt is dat in ieder geval een deel van de Westoeverkolonisten voormalig militair is, hoewel cijfers daarover ontbreken. Nati Rom is zeker geen uitzondering. Op zichzelf is dat niet vreemd, Israël kent een dienstplicht, maar het lijkt wel alsof de meest ideologisch gedreven kolonisten, die de verste buitenposten bouwen, grotendeels oud-militair zijn. Dat kan ook ten dele verklaren waarom de samenwerking tussen leger en kolonisten bij geweld tegen Palestijnen zo nauw is, met soms doden tot gevolg. De kolonisten zijn de voorhoede van het Israëlische bezettings- en annexatiebeleid en als zodanig vertegenwoordigers van de Israëlische staat, zelfs al keurt de Israëlische regering het geweld in Hoewara af.
Galchinksy is voorzichtig, misschien wel te voorzichtig (maar 2004 was een andere tijd dan nu), wanneer hij stelt dat de kolonisten een status hebben die ergens tussen die van burger en combattant in ligt. De relevante passages citeer ik hier in zijn geheel (The Jewish Settlements in the West Bank, p. 124):
“For one thing, when the court decided in Beth El that civilian settlers can serve military needs, it seemed to place settlers somewhere between civilians and combatants. Inasmuch as the civilian/combatant distinction is the fundamental basis for the international law of war, this decision was in conflict with that law. […] the High Court found that even though Jewish settlers are Israeli citizens, they are under IDF administration, and, like Palestinian inhabitants of the West Bank, may be subject to detention without charge, trial, or counsel. From the standpoint of international human rights, which frowns upon administrative detention, the High Court’s ruling appears to result in violation of the settlers’ human rights. Here, the court treated settlers as though they were occupied rather than occupier. Overall, the status of the settlers in Israeli jurisprudence has been quite fluid. In some cases the court treats them as occupant civilians, in others as occupied civilians, and in others as combatants. This fluidity in itself creates a conflict with the international law of war, because the latter seeks to provide a single, clearly defined status for each type of participant in armed hostilities.”
Wat we zien is dat zelfs voor het Israëlisch recht de status van de kolonisten onduidelijk en fluïde is, waarbij de kolonist soms als een combattant gezien wordt en soms als een burger, soms als een bezetter, soms als een bezette. In alle gevallen speelt de kolonist de rol van de lange arm van de Israëlische overheid, waarbij de kolonist actief op verschillende wijzen door de Israëlische overheid gesteund en gestimuleerd wordt, samenwerkt met het Israëlische leger, een rol speelt in het Israëlische veiligheidsbeleid, soms gewapend is en soms (in samenwerking met het Israëlische leger) geweld gebruikt, waarbij in het midden gehouden wordt of dit geweld namens de Israëlische overheid gepleegd wordt of op eigen initiatief van de kolonist.
Terwijl de kolonist regelmatig geweld gebruikt tegen Palestijnen en zo gewelddadige reactie uitlokt, komt de Israëlische regering in het geweer wanneer Palestijnen geweld gebruiken tegen mensen die soms als combattant functioneren. Zo creëert het nederzettingenbeleid een casus belli voor verder Israëlisch geweld, vaak (en tegen het internationaal recht in) inclusief collectieve straffen. Door middel van de nederzettingen en van de legalisering hiervan creëert de kolonist voor de Israëlische staat voldongen feiten die leiden tot feitelijke annexatie, in steeds grotere mate gevolgd door de jure annexatie. Steeds minder heeft de Israëlische regering behoefte aan deze strategische ambiguïteit met betrekking tot de nederzettingen, zodat de Netanjahoe-regering nu openlijk overgaat tot administratieve annexatie.
Kijkend naar de hele context van de nederzettingen in het Israëlische bezettings- en annexatiebeleid, gekoppeld aan de manier waarop de Israëlische regering en de kolonisten samenwerken, in tandem geweld gebruiken tegen de Palestijnse bevolking, de rechten van Palestijnen afnemen, de bevolkingssamenstelling van de Westoever aanpassen en zo een cruciale rol spelen in het Israëlische veiligheidsbeleid, valt niet vol te houden dat deze mensen daar domweg wonen en voor de rest geheel onschuldig zijn (ik gebruik onschuldig hier in de algemene betekenis, niet in de betekenis binnen het oorlogsrecht). Achter de simpele aanwezigheid van deze mensen zit een ideologische drive en een actief aanmoedigingsbeleid van de Israëlische regering. Maar daarmee spreekt nog niet voor zich dat deze mensen combattanten zijn, daarvoor is verdere analyse nodig.
Wat maakt iemand een combattant?
Het onderscheid tussen burger en combattant is in het oorlogsrecht cruciaal, en hierboven heb ik er al enkele keren aan gerefereerd. Dit wordt ook wel het discriminatieprincipe genoemd, waarbij het noodzakelijk is dat burgers bij militair geweldsgebruik zoveel mogelijk ontzien worden, terwijl combattanten in principe hun recht op leven verliezen en een staat in oorlog dus het recht heeft om een combattant het leven te ontnemen. Een combattant is in principe iemand die namens een staat actief of passief deelneemt aan gevechtshandelingen. Maar na deze simpele samenvatting ontstaan de problemen pas, zeker waar het de rol van Westoeverkolonisten betreft. Voor deze analyse zal ik met name gebruik maken van Carl Ceulemans’ Over oorlog en ethiek; De traditie van de rechtvaardige oorlog in theorie en praktijk, Garant, Antwerpen, 2011. Ik heb eerder van zijn boek gebruik gemaakt en daarin staat een korte samenvatting van de kernpunten uit de traditie van de rechtvaardige oorlog.
Ceulemans vat in zijn boek de basisregels van oorlog goed samen, waarbij hij ook aangeeft dat de situatie in de praktijk van oorlog vaak veel minder helder is. Maar in de kern is het discriminatiebeginsel, waar we het hier over hebben, wel heel helder: er zijn mensen die onder de categorie strijder (combattant) vallen, die om die reden deel mogen nemen aan de gewapende strijd, maar die daarmee ook hun beschermingen als burger verliezen. Zij mogen zonder een rechterlijke uitspraak en zonder een specifieke misdaad gedood worden, binnen bepaalde andere voorwaarden van het oorlogsrecht (Over oorlog en ethiek, p. 134).
Wie vallen dan onder de combattanten? “Een criterium dat enigszins voor de hand ligt, is dat van de deelname aan de vijandelijkheden” (Over oorlog en ethiek, p. 135). Het probleem is dat deze categorisering ruimte laat voor allerlei grensgevallen, Ceulemans noemt onder andere arbeiders in munitiefabrieken en docenten aan militaire opleidingsinstituten. Hiervoor is het onderscheid in het leven geroepen waarbij mensen die de militair steunen in zijn hoedanigheid als mens geen combattant zijn en mensen die de militair steunen in zijn hoedanigheid als militair dat wel zijn. Maar ook deze mensen zijn slechts combattant zolang zij de militair in die hoedanigheid actief steunen, wanneer zij bijvoorbeeld vanuit de munitiefabriek naar huis gaan, houden zij op combattant te zijn, terwijl ook een militair op verlof in principe een legitiem doelwit is. Maar ook bij dit onderscheid blijft er een groot grijs gebied.
De onderliggende principes voor dit onderscheid worden ook door Ceulemans besproken en zijn grotendeels te diepgravend voor dit artikel, maar de kern is belangrijk: “Iemand is dus schuldig indien die persoon betrokken is bij het geheel van activiteiten dat schadelijk is voor de tegenstander” (Over oorlog en ethiek, p. 137). Overigens benoemt Ceulemans ook de nadelen van deze benadering, die schuldig en onschuldig in het oorlogsrecht van hun ethische inhoud ontdoen en waar dan ook veel kritiek op is. Anders dan bij zelfverdediging tussen burgers, maakt het bij combattanten binnen het oorlogsrecht niet uit wie er begonnen is, “alle combattanten, of ze nu deelnemen aan een rechtvaardige of onrechtvaardige oorlog, verliezen hun morele bescherming” (Over oorlog en ethiek, p. 138).
Deelname aan een oorlog is ruim gesteld. Een combattant hoeft, zoals hiervoor ook al gezegd, niet zelf agressieve handelingen te verrichten om een combattant te zijn en zo zijn bescherming als burger te verliezen. Er moet sprake zijn van een conflict en als daaraan voldaan is, geldt het volgende (Over oorlog en ethiek, p. 139):
“Het is niet enkel toegestaan om combattanten te doden wanneer ze effectief deelnemen aan een militaire aanval (dan vormen ze een imminente dreiging), ze mogen ook gedood worden wanneer ze bijvoorbeeld een militaire operatie voorbereiden, of wanneer ze helemaal niet bezig zijn met de oorlog. Combattanten die uitrusten, slapen, een bad nemen, of zich ontspannen, vormen evengoed legitieme militaire doelwitten.”
De voor deze bespreking belangrijkste punten hieruit zijn dat combattanten mensen zijn die een voor de vijand schadelijke rol spelen in een conflict, dat er combattanten zijn die deel uitmaken van een leger en als zodanig altijd combattant zijn en combattanten die deel uitmaken van de burgerbevolking en als zodanig slechts deel uitmaken van de combattantenklasse zolang ze de militair steunen in zijn hoedanigheid van militair. Verder is belangrijk dat de vraag of een oorlog rechtvaardig is of niet, niet relevant is voor de vraag of een combattant gedood mag worden.
Aanvullend hierop zijn er nog een aantal punten die specifiek relevant zijn voor het Israëlisch-Palestijnse conflict. Michael N. Schmitt maakt in het artikel Direct Participation in Hostilities and 21st Century Armed Conflict onderscheid tussen combattantenstatus en combattantenprivilege (Direct Participation, p. 506), waarbij alleen iemand die namens een staat strijdt en als zodanig erkend en herkenbaar is (bijvoorbeeld door een uniform) het privilege heeft van een combattant, bijvoorbeeld dat hij in principe niet vervolgd kan worden voor daden die in het kader van het gewapend conflict gepleegd zijn, maar dat ook burgers die deelnemen aan gewapende strijd combattentenstatus krijgen en dus als zodanig gedood kunnen worden. Dat geldt ook voor non-conventioneel conflict (Direct Participation, p. 507).
Schmitt kiest voor een benadering, waar ik zelf veel in zie, waarin hij de bescherming van de burgerbevolking als geheel plaatst boven de bescherming van individuele burgers. Dat lijkt contradictoir, maar is dat niet. Hij vraagt zich af (Direct Participation, p. 510):
“Can an individual be a guerrilla by night and a farmer by day? Do illegal combatants regain their immunity from direct attack whenever they successfully return from an operation, only to re-enter the fray at a later time?”
De primaire vraag van Schmitt is of een burger aan en uit als combattant kan functioneren, ’s nachts een strijder, overdag een boer. Hierop geeft hij antwoord op dezelfde pagina: Als burgers keer op keer deel kunnen nemen aan vijandigheden om daarna daar weer vanaf te zien (opt in and opt out), dan zullen combattanten die daar het slachtoffer van worden snel hun respect voor de wet verliezen, met als gevolg dat de gehele burgerbevolking gevaar gaat lopen. Daarnaast, hoe groter de kans op een aanval op burgers bij deelname aan het conflict, hoe groter de reden voor die burgers om geheel buiten het conflict te blijven.
Cruciaal met betrekking tot de combattantenstatus van irreguliere combattanten is het volgende punt: “Once an individual has opted into the hostilities, he or she remains a valid military objective until unambiguously opting out.” Een burger moet dus overduidelijk afscheid nemen van deelname aan het conflict om na tijdelijke deelname die combattantenstatus af te schudden. Schmitt noemt een aantal manieren om overduidelijk af te zien van vijandigheden, maar noemt nadrukkelijk ook dat de andere zijde niet of slechts beperkt op de hoogte is van dat afzijdig houden. Sowieso is dit soort deelname aan vijandigheden illegaal.
Een van de problemen van moderne oorlogen, als dus Schmitt, is dat burgers steeds meer rollen spelen waardoor het lijkt alsof ze militairen zijn. Soms dragen ze daarbij uniformen, met weliswaar patches die aanduiden dat ze burgers zijn, maar ook persoonlijke beschermingsmiddelen zoals kogelwerende vesten en zelfs vuurwapens. Hierdoor worden noties rondom directe participatie steeds moeilijker zuiver te houden (Direct Participation, p. 515). Ook rondom onconventionele conflicten lopen burgers met wapens rond, wat direct relevant is voor de hier besproken kwestie. In wat voor situaties betekent wapenbezit directe participatie, vraagt hij zich af. Het beschieten van laagvliegende vliegtuigen, zoals in de oorlog in Vietnam gebeurde, valt daar voor Schmitt duidelijk onder, maar het enkele feit dat iemand bewapend is, is dat niet. Wapenbezit voor zelfverdediging, verdediging van anderen en van bezit valt hier niet onder (Direct Participation, p. 519), zelfs verdediging tegen onwettige aanvallen van combattanten niet, maar wel het deelnemen aan offensieve of defensieve operaties tegen combattanten die niet betrokken zijn bij onwettige activiteiten tegen hen (Direct Participation, p. 520). Ik zou zeggen, maar hierbij loop ik vooruit op de latere analyse, dat zelfverdediging tegen Palestijnse criminele groepen met wapens toegestaan is, ook het verdedigen van de eigen familie of woning, maar dat er geen sprake is van zelfverdediging wanneer kolonisten gewapend en al Palestijnse boomgaarden, akkers of panden vernielen. Dit geldt dan alleen wanneer het wonen op de Westoever zelf niet al een daad van agressie is.
Met die laatste daad hangt samen de voor ons zeer relevante vraag die Schmitt ook stelt, namelijk hoe het zit met de bescherming van een burger als menselijk schild. Het oorlogsrecht is duidelijk: de aanwezigheid van onvrijwillige menselijke schilden maakt deze mensen nog geen deelnemers (participanten) aan vijandigheden en dus geen legitiem doelwit, zij blijven beschermd als burger en moeten dus meegenomen worden in de proportionaliteitsafweging. Er zijn er die zeggen dat dit ook geldt voor vrijwillige menselijke schilden, omdat zij weliswaar betrokken zijn (participate in) bij vijandigheden, maar hier niet aan deelnemen (engage in). Schmitt reageert daarop afwijzend (Direct Participation, pp. 521 & 522):
“Most importantly, the standard is participation in hostilities, not engagement therein. In this particular case, the human shields are deliberately attempting to preserve a valid military objective for use by the enemy. In essence, they are no different from, for instance, point air defenses, which are employed more to protect the target than to destroy attacking aircraft. Indeed, to suggest otherwise would actually run counter to the underlying purposes of humanitarian law in that it would encourage voluntary shields by minimizing the risk they assumed by their actions. This would heighten, in turn, the risk to the civilian population generally by disrupting humanitarian law’s delicate balance between military necessity and protection of civilians.”
Ook hier staat de bescherming van de burgerbevolking bij Schmitt voorop boven de bescherming van individuele burgers. Burgers moeten zoveel mogelijk ontmoedigd worden om deel te nemen aan vijandigheden, ook als menselijk schild, omdat anders het onderscheid tussen combattant en non-combattant onscherp wordt en zo de bescherming van burgers vermindert. Wanneer vrijwillige menselijke schilden die doelen (vrijwel) onaantastbaar maken, hebben strijdgroepen meer belang bij het inzetten hiervan, waardoor de kans dat burgers omkomen door geweld alleen maar groter wordt. Ik ben geneigd om het hier mee eens te zijn.
Voordat ik dit allemaal ga vergelijken met de rol van de Westoeverkolonist, eerst een samenvatting. Er zijn twee soorten combattanten: de combattanten die expliciet en herkenbaar namens een soevereine staat strijden en als zodanig weliswaar hun bescherming als burger verliezen, maar tegelijkertijd bepaalde privileges als combattant opdoen, zoals het dragen van wapens en het doden van vijanden, en burgercombattanten, die niet erkend worden als combattant door een staat, hun rechten als burgers verliezen, maar niet de privileges als combattant opdoen, zij zijn illegaal en vijandige handelingen zijn strafbaar. Vanaf het moment dat een burger deelneemt aan vijandigheden, is hij een combattant en mag als zodanig gedood worden, tot hij zonder enige ambiguïteit ophoudt een combattant te zijn. Een combattant is niet alleen iemand die gewelddadig is, maar ook iemand die een strijder op enige manier ondersteunt die direct gerelateerd is aan zijn hoedanigheid van strijder, ook het verzamelen van informatie valt hier bijvoorbeeld onder. Voor burgers die op zo’n ondersteunende manier bijdragen aan het conflict geldt wel dat zij ophouden als combattant gerekend te worden zodra zij bijvoorbeeld thuis zijn of op verlof, anders dan bij strijders.
Het enkele feit dat een burger in een conflictgebied een wapen draagt, maakt hem nog geen combattant, het gaat om de motivatie waarmee iemand een wapen draagt. Iemand mag een wapen dragen voor verdediging van zichzelf, anderen of bezittingen tegen onder andere criminelen en combattanten die onwettige acties uitvoeren, maar niet voor offensief of defensief gebruik tegen strijders die wettig strijden, ook niet voor het uitvoeren van offensieve acties tegen vijanden ongeacht hun status.
Over de vraag of Westoeverkolonisten combattanten zijn
We beginnen op basis van de twee vorige hoofdstukjes een aardig beeld te krijgen van de status van de Westoeverkolonist. Het is inmiddels duidelijk geworden dat ook in het Israëlisch recht de status van de kolonist ergens tussen die van burger en combattant in ligt, zo spelen nederzettingen een belangrijke rol in het Israëlisch veiligheidsbeleid, worden kolonisten geacht informatie over de gang van zaken in de Palestijnse gebieden door te spelen naar het Israëlische leger en zijn kolonisten zelf soms ook betrokken bij gewelddadigheden tegenover Palestijnen, soms in samenwerking met het Israëlische leger. Het lijkt daarmee onvermijdelijk dat sommige kolonisten combattanten zijn. Maar daarmee kunnen we niet zeggen dat alle Westoeverkolonisten combattanten zijn.
Binnen het Israëlische nederzettingenbeleid is de status van de kolonist bewust fluïde gemaakt, ik heb al eerder gesproken over strategische ambiguïteit. Daarom is het belangrijk om eerst te beginnen met de mensen van wie de status niet ambigu is: Zuigelingen. Ongeacht de status van hun ouders en de rol die die ouders spelen in het nederzettingenbeleid, zijn de kinderen die te jong zijn om redelijkerwijs een bedreiging te vormen voor de Palestijnse bevolking en die te jong zijn om zelfstandig een bewuste keuze te maken met betrekking tot het aanwezig zijn in de bezette gebieden overduidelijk geen combattanten.
Voor de overige kolonisten, zullen we toe moeten werken naar een meer individuele beoordeling, waarbij twee elementen met name belangrijk zijn: 1. de rol die ze daadwerkelijk spelen en 2. de expliciete of impliciete motieven daarvoor. Ik kan natuurlijk niet alle meer dan zeshonderdduizend kolonisten bespreken, dus ik werk hier met name aan de bouwstenen voor een dergelijke beoordeling, waarbij ik toewerk naar de vraag onder welke uitgangspunten kolonisten de drempel van deelname aan gewapende strijd overschrijden.
De eerste vraag die gesteld moet worden over de bewoners van nederzettingen is of zij er vrijwillig wonen. Ik heb al eerder verwezen naar de toespraak van Nati Rom, er kan op basis van zijn toespraak geen twijfel over bestaan dat hij hier vrijwillig woont. De representativiteit van de toespraak van Nati Rom kan niet bepaald worden, maar er valt wel goed te beargumenteren dat alle volwassen kolonisten op de Westoever daar vrijwillig wonen, want 1. de buitenposten zijn zelfs volgens het Israëlisch recht illegaal, hoewel zij later vaak gelegaliseerd worden, 2. kolonisten weten of behoren te weten dat de nederzettingen volgens het internationaal recht illegaal zijn, en 3. er is geen Israëlisch beleid van dwang om mensen naar de Westoever te krijgen, wel een beleid van beloning. Als er wel een beleid van (zachte) dwang is om kolonisten naar de Westoever te krijgen, maakt hen dat alleen maar meer vertegenwoordigers van de Israëlische staat, niet minder, dus voor mensen die de kolonisten willen verdedigen, is het gevaarlijk om de vrijwilligheid te bestrijden.
De tweede vraag is of kolonisten als uitvoerders van het Israëlisch annexatie- en veiligheidsbeleid gezien kunnen worden. Dat lijkt me duidelijk worden uit het voorgaande: 1. het loutere bestaan van de nederzettingen schendt de rechten van Palestijnen, 2. door het bestaan passen de nederzettingen de etnische samenstelling van de Westoever substantieel aan, 3. de Israëlische regering voert sinds Begin een nadrukkelijk nederzettingenbeleid, waarbij een duidelijke relatie zichtbaar is tussen de start van dit beleid en de toename van het aantal kolonisten, 4. Israël faciliteert op allerlei manieren de bouw en de bewoning van nederzettingen, Galchinksy rekent dit met reden tot de indirecte verplaatsing van populatie van de bezettende macht naar het bezette gebied, 5. de aanwezigheid van de kolonisten zorgt voor een voldongen feit waardoor een toekomstige Palestijnse staat onmogelijk wordt gemaakt, en 6. de kolonisten spelen zoals door Galchinsky besproken ook een rol in het Israëlische veiligheidsbeleid. Het is waar dat de Israëlische regering niet uitgesproken heeft dat de kolonisten namens hen dat gebied in handen nemen, maar de feitelijke situatie, waarbij kolonisten met duidelijke bescherming van het Israëlische leger nederzettingen en buitenposten bouwen en uitbreiden, laat zien dat zij in ieder geval de facto opereren als vertegenwoordigers van de Israëlische staat.
De twee vragen die ik nu heb gesteld, gaan sterk over collectieve verantwoordelijkheid. Binnen het oorlogsrecht geldt dat de hele klasse van militairen de status van combattant heeft en als zodanig het recht op leven verliest zolang hij tot deze klasse gerekend kan worden, pas wanneer de militair ophoudt militair te zijn of krijgsgevangen wordt genomen, houdt hij op combattant te zijn. Voor burgers is dit anders. Zij zijn slechts combattant zolang zij direct deelnemen aan de vijandelijkheden. En de motivatie speelt ook een rol, het bewonen van een woning in een nederzetting kan misschien gezien worden als een vijandige daad (dat is niet hetzelfde als een daad van agressie, die zeer precies gedefinieerd is), maar wanneer iemand op de Westoever woont omdat woningen daar wel betaalbaar zijn en in Israël zelf niet, is dat ook maar ten dele verwijtbaar. Zo iemand wordt niet automatisch een combattant. Schmitt maakt wel een goede opmerking bij kolonisten die wel op enig moment deelneemt aan vijandelijkheden: wanneer een burger als combattant optreedt, houdt hij ook de status van combattant totdat hij duidelijk geen combattant meer is. Het is de vraag of het enkele feit dat de kolonist deel uitmaakt van het Israëlische veiligheidsbeleid op de Westoever binnen de hierboven beschreven context voldoende is om de kolonisten collectief tot combattant te rekenen. Ik ben geneigd om te zeggen dat die drempel niet overschreden wordt, omdat de kolonisten burgers blijven en dus hun individualiteit behouden. Hun rol in het veiligheidsbeleid van Israël is te beperkt om daar verandering in te brengen, hoewel er nog iets extra’s te zeggen is over de rol van de kolonist als vrijwillig menselijk schild.
Daarmee is nog niet uitgesloten dat kolonisten combattanten zijn, ze zijn het alleen niet collectief. Wat we gezien hebben is dat een deel van de kolonisten geweld gebruikt of hiermee dreigt, soms in actieve samenwerking met het Israëlische leger, dat kolonisten wapens dragen, dat zij actief op grondgebied dat hun niet toebehoort buitenposten en nederzettingen bouwen, dat zij daarmee bezittingen van Palestijnen afpakken, dat zij met hun nederzettingen en buitenposten een voldongen feit creëren waarmee een toekomstige Palestijnse staat onmogelijk gemaakt wordt, en mogelijk ondersteuning bieden aan het Israëlische leger in de bezettingspolitiek van de Westoever. Kolonisten die al deze dingen doen, of de meeste ervan, kunnen met recht beschouwd worden als combattanten op het moment dat zij hiermee bezig zijn. Maar wanneer houden zij dan op combattant te zijn?
Stel voor dat een groep kolonisten gewapend op weg gaat een Palestijnse boomgaard om deze te vernielen. En die boomgaard vernielen ze, ondertussen beschermd door Israëlische militairen. Het kan overigens ook gaan om het vernielen van woningen, intimideren, bedreigen en pesten van Palestijnen, in brand steken van auto’s of het opjagen van zwangere schapen zodat zij miskramen krijgen, allemaal dingen die Israëlische kolonisten nu al doen. Op dit moment zijn zij oorlogsrechtelijk gezien combattanten. Zij gaan terug naar huis, en hun huizen staan in een illegale nederzetting, gebouwd op Palestijnse grond, die huizen in die nederzetting spelen een rol in het Israëlische annexatiebeleid, maken een toekomstige Palestijnse staat onmogelijk en vanuit die huizen, gebouwd op een heuvel, houden de kolonisten de boel in de gaten om eventueel informatie door te spelen naar het Israëlische leger. In dit situatie wordt het criterium van Schmitt zeer relevant: deze kolonisten zijn niet duidelijk gestopt met deelname aan de strijd, zij zijn dus nog altijd combattanten. Wanneer houden deze kolonisten zonder ambiguïteit op combattant te zijn? Zodra zij overduidelijk de Westoever verlaten en/of overduidelijk hun wapens neerleggen. Tot die tijd valt er veel voor te zeggen om hen als combattant te blijven beschouwen.
Naast deze duidelijke categorie van combattanten, is er nog een groep waar Schmitt duidelijk naar wijst: mensen die een vrijwillig menselijk schild vormen. Ik had al genoemd dat Westoeverkolonisten vrijwillig naar deze nederzettingen getrokken zijn, bewust zijn van het feit dat deze illegaal zijn volgens het internationaal recht, dat deze nederzettingen bedoeld zijn om een toekomstige Palestijnse staat onmogelijk te maken, dat deze nederzettingen een rol spelen in het Israëlisch veiligheidsbeleid en dat geweld tegen deze kolonisten uit deze nederzettingen voor Israël als een casus belli wordt gebruikt. Dat laatste punt is belangrijk, maar nog net niet voldoende om kolonisten tot vrijwillige menselijke schilden te rekenen. Het enige wat nog mist is een concreet militair doelwit dat zij zouden moeten beschermen. Dit alles is daarom volgens mij net niet voldoende deze kolonisten als een vrijwillig menselijk schild te benoemen, maar het komt er op z’n minst dichtbij.
Conclusies
Dit zeer lange stuk begon met de ingewikkelde vraag of Westoeverkolonisten combattanten zijn. Nu het slot ervan begint te naderen, is duidelijk dat ik daar niet helemaal uit kom. Ja, sommige kolonisten zijn overduidelijk combattanten, sommigen zijn dat overduidelijk niet, maar bij de meesten is ambiguïteit troef. En dat is volgens mij precies het punt.
Wat schieten we hier nu mee op? Wat in dit stuk steeds duidelijker is geworden, is dat Israël het antwoord op de vraag of kolonisten de combattantenstatus hebben doelbewust ambigu houdt, net zoals de status van de nederzettingen en hun tegenwerking van een toekomstige Palestijnse staat. Sommige kolonisten zijn overduidelijk combattanten en redelijkerwijs blijft vol te houden dat zij combattant blijven, ook als zij op enig moment ophouden met het gebruiken van geweld, maar op de Westoever blijven hangen. Israël plaatst bewust Israëlische burgers in gebied waar zij een groot risico lopen om op wat voor manier dan ook vijandig bejegend worden, burgers die daar weliswaar vrijwillig naartoe gaan, maar daar wel op allerlei manieren in gestimuleerd worden. Misschien functioneren deze kolonisten wel als een menselijk schild, misschien niet, maar duidelijk is dat Israël zich van de strikte scheiding tussen de klassen van combattanten en non-combattanten weinig aantrekt en juist ambiguïteit inbrengt. Deze situatie zorgt voor veel onduidelijkheid en voor een groot gevoel van onveiligheid, zowel voor Palestijnen als voor Israëlische kolonisten op de Westoever.
Wat inmiddels overduidelijk geworden is, is dat de kolonisten op de Westoever nadrukkelijk een rol spelen in het Israëlische annexatie- en veiligheidsbeleid en dat zij een toekomstige Palestijnse staat actief onmogelijk maken. Een deel is gewapend, een deel gebruikt met enige regelmatig geweld tegen Palestijnen op de Westoever, hoe structureel dit geweld is, is moeilijk vast te stellen, maar duidelijk is dat deze kolonisten tijdens dit geweld beschermd worden door het Israëlische leger, terwijl dit Israëlische leger de plicht heeft om de Palestijnse bevolking op de Westoever te beschermen. Het geweld van deze kolonisten in de context van de hele situatie op de Westelijke Jordaanoever, brengt specifiek deze kolonisten over de drempel om hen als combattant te beschouwen. Collectief gezien komen kolonisten daar nog niet bij, omdat zij via de redenering van het vrijwillig menselijk schild niet een specifiek object met militaire importantie beschermen. Het probleem is wel dat individuele kolonisten die op enig moment deelnemen aan de vijandigheden, combattant blijven totdat zij overduidelijk hiermee ophouden. En dat doen zij niet. Daarmee zijn er zeer vele kolonisten met een ambigue status op de Westelijke Jordaanoever, waardoor de gehele kolonistenbevolking gevaar loopt.
Ook moet inmiddels duidelijk zijn dat de primaire oorzaak voor de groeiende ambiguïteit ligt bij de Israëlische regering. En de Israëlische regering is de enige die deze situatie op kan lossen. De Israëlische regering is verantwoordelijk voor de veiligheid van haar burgers en moet dus stoppen met het in gevaar brengen van haar eigen burgers. Hoe doet Israël dit? Door haar burgers van de Westelijke Jordaanoever terug te trekken en alle nederzettingen daar te ontmantelen. Nederland kan hieraan bijdragen door alle handel met de nederzettingen (en met bedrijven die handel drijven met de nederzettingen) stop te zetten, door Palestijnse dorpen en steden te bezoeken en door bij het afsluiten van verdragen een concrete termijn voor de ontmanteling van nederzettingen te vereisen.
Gaat dit allemaal gebeuren? Nee. Israël is niet van plan om de mogelijkheid tot een toekomstige Palestijnse staat open te houden en is bereid de eigen burgers hiervoor in gevaar te brengen. De EU en Nederland hechten te veel aan de economische banden met Israël om serieus druk te zetten op Israël om zelfs maar de eigen bevolking te beschermen door de klassen van combattant en burger duidelijk gescheiden te houden. Maar stappen kunnen gezet worden, Israël kan aangesproken blijven worden, en Europa kan zoeken naar alternatieve leveranciers of markten, in ieder geval in theorie is Israël voor ons klein genoeg om te negeren. Gemakkelijk zal dat niet zijn, maar voor de bescherming van Palestijnen en Israëlische kolonisten is dat nodig.
Foto: Vertegenwoordiger European Union and the Palestinians in Hoewara, met deze begeleidende tekst:
“EU 🇪🇺Representative together with EU member states and other diplomatic missions visited the communities of Huwara and Za’atara, following violent attacks by settlers on 26 February, killing one Palestinian and injuring more than 400. Diplomats expressed their deepest condolences to the victims and strongly condemned the violent acts committed by settlers. They recalled the need to protect all civilians and ensure accountability.”
Geef een reactie